In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat de gemachtigde van belanghebbende, [A], niet rechtsgeldig was gemachtigd om het beroep in te stellen, omdat de vereiste machtiging niet tijdig was overgelegd. De voorlopige aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2014 was opgelegd door de heffingsambtenaar, en belanghebbende had verzocht om een definitieve aanslag, wat door de heffingsambtenaar als bezwaar werd aangemerkt. Dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 december 2015.
Tijdens de zitting op 4 januari 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof stelde vast dat de gemachtigde, [A], alsnog een rechtsgeldige machtiging had overgelegd, hoewel dit pas na het verstrijken van de termijn was gebeurd. Het Hof benadrukte dat de belangen van beide partijen niet geschaad waren, aangezien beide partijen ter zitting aanwezig waren en inhoudelijk op de zaak waren ingegaan.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de beslissing werd op 7 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.