ECLI:NL:HR:2004:AR2310
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bevoegdheid vertegenwoordiging bij beroep tegen waardering onroerende zaken
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Het college had eerder beschikkingen genomen over de waarde van deze onroerende zaken, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Het Hof had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarderingen verlaagd. Het college ging in cassatie, waarbij de vraag centraal stond of de vertegenwoordiger van belanghebbende, D, bevoegd was om het beroep in te stellen.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren, ondanks de onbevoegdheid van D. De huidige directeur van belanghebbende had namelijk ingestemd met het instellen van het beroep, wat volgens de Hoge Raad voldoende was om de bekrachtiging van de handeling van D te rechtvaardigen. De Hoge Raad wijst de argumenten van het college af, waaronder de stelling dat de huidige directeur niet bevoegd was om de handeling van D rechtsgeldig te verklaren. De Hoge Raad concludeert dat de bekrachtiging door de huidige directeur de handeling van D rechtsgeldig maakt, ongeacht de bevoegdheid van D op het moment van indiening van het beroepschrift.
De Hoge Raad verklaart het beroep van het college ongegrond en legt een griffierecht op aan de gemeente Zwolle. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de waarderingen van de onroerende zaken worden gehandhaafd zoals vastgesteld door het Hof.