ECLI:NL:GHARL:2017:8580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
200.176.110
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subjectieve en objectieve klachten na ongeval met betrekking tot letsel en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van A.S.R. Schadeverzekeringen N.V. tegen een eerdere uitspraak met betrekking tot letselschade na een ongeval. De zaak betreft de beoordeling van zowel geobjectiveerde als subjectief beleefde klachten van de appellante, die stelt dat zij na het ongeval lijdt aan cognitieve problemen zoals concentratie- en geheugenproblemen, duizeligheid en wazig zien. Het hof heeft in een eerder tussenarrest geoordeeld dat deze subjectieve klachten ook in de beoordeling moeten worden meegenomen, naast de geobjectiveerde klachten vastgesteld door deskundigen. A.S.R. heeft bezwaar gemaakt tegen deze benadering en betwist dat de subjectieve klachten geobjectiveerd kunnen worden. Het hof heeft echter besloten om bij zijn eerdere oordeel te blijven en heeft geen aanleiding gezien om terug te komen op de vaststelling dat de subjectieve klachten van de appellante plausibel zijn. Het hof heeft deskundigen benoemd om de klachten verder te onderzoeken en te rapporteren over de beperkingen van de appellante in relatie tot haar arbeidsvermogen. De deskundigen zijn gevraagd om een beperkingenprofiel op te stellen en de impact van de klachten op de arbeidssituatie van de appellante te beoordelen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen na ontvangst van de deskundigenrapporten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.176.110
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 352307)
arrest van 3 oktober 2017
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
A.S.R. Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde het incidenteel hoger beroep,
hierna: ASR,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
tegen:
[Appellante],
wonende [Woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [Appellante] ,
advocaat: mr. J.V. van Ophem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 februari 2017 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte na tussenarrest van ASR van 23 mei 2017;
- de akte na tussenarrest (uitlaten deskundigen) van [Appellante] van 23 mei 2017.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Gebleven wordt bij hetgeen in het vorige arrest is overwogen en beslist. In dat arrest heeft het hof (rov. 4.7) geoordeeld dat voor de verdere beoordeling in hoger beroep als uitgangspunt zal hebben te gelden dat naast de door neuropsycholoog [Neuropsycholoog] geobjectiveerde cognitieve klachten, ook sprake is van door [Appellante] subjectief beleefde cognitieve klachten (concentratie- en geheugenproblemen, duizeligheid, wazig zien, gebrekkige woordvinding), en dat dit uitgangspunt ertoe leidt dat de te benoemen deskundige verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige bij hun onderzoek zowel van de door [Neuropsycholoog] en neuroloog [Neuroloog] geobjectiveerde klachten als de door [Appellante] geuite klachten hebben uit te gaan (zie vraagstelling 4.10). Het hof heeft partijen verzocht (rov. 4.11 van het vorige arrest) zich uit te laten over de te benoemen deskundigen en aan de deskundigen te stellen vragen. Het hof heeft partijen verzocht tijdig met elkaar in overleg te treden om mogelijk tot een gezamenlijke voordracht te komen, dan wel, door elkaars akte tijdig aan de ander toe te zenden, in de akte in te gaan op de bezwaren tegen de door de ander voorgestelde deskundige.
2.2 In het kader van de aan de verzekeringsgeneeskundige te stellen vragen heeft ASR bezwaar gemaakt tegen het hiervoor geformuleerde uitgangspunt dat naast de door [Neuropsycholoog] en [Neuroloog] vastgestelde klachten ook moet worden uitgegaan van de door [Appellante] geuite klachten. Dat [Appellante] gezondheidsklachten heeft wordt erkend, betwist wordt echter dat deze geobjectiveerd kunnen worden. Het hof heeft bij die vaststelling van de ongevalsgerelateerde klachten de verkeerde maatstaf gehanteerd door niet uit te gaan van het Zwolsche Algemeene/De Greef criterium maar van de in rov. 4.6 onder a-c (van het tussenarrest van 28 februari 2017) neergelegde maatstaven. Uitgaande van deze verkeerde maatstaf heeft het hof niet getoetst (aan de hand van een daarop gericht deskundigenbericht) of de door [Appellante] beleefde klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Het hof is louter uitgegaan van de door [Appellante] geuite klachten en heeft allerlei aspecten die afbreuk doen aan het realiteitsgehalte van die klachten (opgesomd onder 22 van de akte) niet besproken. Daarom moet aan de verzekeringsarts worden gevraagd enkel uit te gaan van de bevindingen van [Neuroloog] en [Neuropsycholoog] , aldus ASR.
2.3
ASR vraagt het hof hiermee om terug te komen op zijn oordeel dat het onder 4.6 onder a-c neergelegde criterium als uitgangspunt geldt en op zijn oordeel (4.7) dat naast de door [Neuropsycholoog] geobjectiveerde cognitieve klachten, ook sprake is en uitgegaan dient te worden van door [Appellante] subjectief beleefde cognitieve klachten. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 24 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800 en HR 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224). Het hof ziet in hetgeen ASR heeft aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op deze beslissingen omdat van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag geen sprake is. Het hof heeft, naast het consistente en samenhangende klachtenpatroon dat uit het (medisch) dossier is gebleken, voor de beoordeling van de vraag of de subjectieve klachten van [Appellante] plausibel (een van de aspecten in het onder 4.6 onder a geformuleerde criterium) – en dus: reëel en geloofwaardig – zijn, ook gewicht heeft toegekend aan het op verzoek van ASR door verzekeringsarts [Verzekeringsarts] opgestelde rapport waarin hij nadrukkelijk overweegt dat het ontbreken van medisch-somatische afwijkingen niet uitsluit dat toch sprake kan zijn van (post)whiplashsyndroom en dat [Appellante] een medisch herkenbaar klachtencomplex heeft na een acceleratie-deceleratie gebeurtenis. Het consistente klachtenpatroon tezamen met de objectivering van die klachten door het oordeel van de verzekeringsarts [Verzekeringsarts] dat het hier gaat om een medisch herkenbaar klachtenpatroon, heeft het hof in dit geval beoordeeld als een voldoende plausibel klachtenpatroon. Aan een nader deskundigenoordeel van een neuropsycholoog of een andere deskundige over de vraag of de subjectieve klachten reëel, niet ingebeeld en niet voorgewend zijn, had het hof, gelet op de voorhanden informatie, geen behoefte. Dat ASR het met de weging niet eens is, is geen reden om terug te komen op deze beslissingen.
2.4 Dat de verzekeringsgeneeskundige de vrijheid moet hebben om aan te kunnen geven dat ondanks dat er sprake is van ongevalsgerelateerde klachten, aan die klachten geen beperkingen zijn toe te rekenen, zoals ASR onder 12 van haar akte betoogt, is op zichzelf juist maar het hof ziet niet in dat de vaststelling door het hof van de ongevalsgerelateerde klachten de verzekeringsgeneeskundige beperkt in de uitvoering van zijn taak om beperkingen vast te stellen die het gevolg zijn van de ongevalsgerelateerde klachten. Wel ziet het hof in de bezwaren van ASR aanleiding de vraag anders te formuleren zoals hierna in het dictum is opgenomen.
2.5
Anders dan ASR betoogt, zal het hof (in plaats van de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige) niet uitgaan van de op verzoek van ASR door [Verzekeringsarts] opgemaakte verzekeringsgeneeskundige rapportage, alleen al vanwege het feit dat het hier een papieren rapportage betreft en [Verzekeringsarts] [Appellante] niet heeft onderzocht. Dat de - door ASR niet bestreden - opvattingen van [Verzekeringsarts] over de cognitieve klachten van [Appellante] door het hof mede zijn betrokken in de vraag naar het bestaan van die klachten, brengt niet mee dat het hof dús ook van de door [Verzekeringsarts] geduide beperkingen moet uitgaan, reeds vanwege het hiervoor genoemde aspect.
2.6
Partijen hebben ieder een of meer verzekeringsgeneeskundigen voorgedragen Kennelijk heeft, anders dan het hof aan partijen heeft verzocht, geen overleg plaatsgevonden over de te benoemen personen en hebben partijen evenmin op de door de andere partij voorgedragen deskundige gereageerd. Met bezwaren tegen de voorgedragen deskundigen, die op die wijze aan het licht hadden kunnen komen, is het hof dus niet bekend. Het hof zal verzekeringsgeneeskundige L.J.R.M. Buisman als deskundige benoemen. Hij heeft het hof desgevraagd per e-mail laten weten vrij te staan, dat zijn voorschot € 2.900,- bedraagt (12 uren x € 217,25 incl. btw en 3 uur administratieve werkzaamheden x € 90,75), dat hij [Appellante] eind november/begin december 2017 kan onderzoeken en dat hij naar schatting zes weken nodig heeft voor het opstellen van het rapport.
2.7 Nadat [X] zijn onderzoek heeft afgerond en er een definitief rapport ligt, kan de arbeidsdeskundige met het onderzoek beginnen. Ook voor de persoon van de arbeidsdeskundige geldt dat partijen zich niet over elkaars voordracht hebben uitgelaten. Het hof zal E. Audenaerde tot arbeidsdeskundige benoemen. Hij heeft het hof desgevraagd per e-mail laten weten vrij te staan en dat zijn voorschot € 9.500,- bedraagt (40 uren x € 195,- vermeerderd met 21% btw).
2.8
De door partijen voorgestelde vragen aan de arbeidsdeskundige stemmen in grote lijnen overeen en zullen door het hof, deels geherformuleerd worden overgenomen. De vragen e en f van [Appellante] zullen eveneens, geherformuleerd, worden overgenomen.
2.9
Het hof ziet aanleiding ASR met de voorschotten van de deskundigen te belasten.
2.1
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
benoemt tot deskundige:
verzekeringsgeneeskundige L.J.R.M. Buisman
[Postbus]
[Postcode en plaatsnaam]
[Telefoonnummer]
en
arbeidsdeskundige E. Audenaerde
[Postbus]
[Postcode en plaatsnaam]
[Telefoonnummer]
[E-mailadres]
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de volgende vragen:
Verzekeringsgeneeskundige:1. Wilt u, uitgaande van de deskundigenrapporten van [Neuropsycholoog] en [Neuroloog] en van de door [Appellante] geuite ongevalsgerelateerde klachten (concentratie- geheugenklachten, hoofdpijn, duizeligheid, wazig zien, woordvindingsproblemen) een beperkingenprofiel opstellen ten behoeve van een arbeidsdeskundig onderzoek?
2. Wilt u de door u vastgestelde beperkingen zo duidelijk mogelijk omschrijven en zo nodig toelichten?
Arbeidsdeskundige:Voor de periode 2002 tot de pensioengerechtigde leeftijd van [Appellante] :
1. Wilt u, uitgaande van het door de verzekeringsarts vervaardigde beperkingenprofiel, rapporteren over de vraag of [Appellante] als gevolg van het haar overkomen ongeval in staat was en is de werkzaamheden te verrichten, verbonden aan het door haar voor het ongeval uitgeoefende beroep? Wilt u, indien [Appellante] daartoe niet geheel meer in staat is, aangeven in welke mate dat het geval was c.q. is?
2. Voor het geval [Appellante] niet geheel in staat is tot uitoefening van haar eigen functie: was en is zij in staat andere werkzaamheden te verrichten die, gelet op de opleiding en ervaring van betrokkene, als passend zijn aan te merken? Kunt u aangeven welke beroepen in aanmerking kwamen c.q. komen en voor hoeveel uren betrokkene per week geschikt zou zijn geweest? Wat is de loonwaarde van die beroepen?
3. Kunt u, indien sprake is van restverdiencapaciteit, vaststellen hoe groot de kans zou zijn geweest/zal zijn in de bedoelde periode voor [Appellante] om daadwerkelijk weer een baan te vinden, gegeven haar leeftijd, een periode van arbeidsongeschiktheid en haar beperkingen? Wilt u daarbij ook ingaan op haar kansen wanneer [Appellante] solliciteert vanuit een werkloosheidssituatie en wanneer een aangeschreven werkgever bekend raakt met het ongeval, de als gevolg van het ongeval ervaren klachten (rov. 4.7 van het arrest van 28 februari 2017) en de daarop volgende uitval voor haar eigen functie?
4. Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
bepaalt dat de deskundigen tijdens het onderzoek partijen in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
bepaalt dat de deskundigen een concept-deskundigenbericht aan partijen zullen toesturen en partijen in de gelegenheid zullen stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen. In het definitieve deskundigenbericht zullen de deskundigen de reacties van partijen op het concept bespreken;
bepaalt dat [Appellante] aan de deskundigen een kopie van het volledige procesdossier ter beschikking zal stellen, eerst aan Buisman en na afronding van zijn rapport, aan Audenaerde dit inclusief het rapport van Buisman;
beveelt partijen om aan de deskundigen alle door dezen gewenste inlichtingen te verstrekken;
bepaalt dat deskundige Buisman het ondertekende deskundigenbericht vóór
30 januari 2018toestuurt aan de griffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem);
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundigen op € 2.900,- en € 9.500,- (incl. btw);
bepaalt dat ASR het voorschot dient te betalen, conform de nota met betaalinstructies die ASR zal ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
bepaalt dat dit voorschot (in beginsel) binnen vier weken na dagtekening van de nota van het Landelijk Dienstencentrum moet zijn voldaan;
bepaalt dat de deskundigen niet met het onderzoek zullen starten voordat de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald;
bepaalt dat de deskundigen zich - door tussenkomst van de griffie - met vragen en opmerkingen kunnen wenden tot mr. S.C.P. Giesen, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
draagt de griffier op een afschrift van dit arrest aan de deskundigen te verzenden;
verwijst de zaak naar de rol van
29 mei 2018voor memorie na deskundigenrapporten (van zowel Buisman als Audenaerde) aan de zijde van [Appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, A.E.B. ter Heide en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.