Uitspraak
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
[verzoekster],
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
ZGG,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
25 september 2017 of zoveel eerder als mogelijk is.
- tot betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW;
- tot betaling van een bedrag gelijk aan het loon vanaf 2 mei 2016 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd conform artikel 7:677 lid 2 BW [hof: bedoeld zal zijn art. 7:667 lid 2 BW];
- tot betaling van de transitievergoeding,
een en ander met nevenvorderingen en veroordeling van ZGG in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten.
3.3. De feiten
gedurende 21 uur per week tegen een loon van € 1.624,76 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en emolumenten. [verzoekster] verrichtte haar werkzaamheden gewoonlijk op de locatie [B] te [C] , laatstelijk op de longstay dagbehandeling voor Parkinsonpatiënten.
In juli 2015 is door Arbo Unie een Plan van Aanpak opgesteld. Daarin wordt onder meer vermeld dat het einddoel niet bekend is, omdat er een conflict speelt tussen ZGG en [verzoekster] ; volgens [verzoekster] heeft ZGG het vertrouwen in haar opgezegd. Vanwege dat conflict wordt geen advies gegeven over evaluatiemomenten.
Op 25 september 2015 heeft de bedrijfsarts ( [D] ) een inzetbaarheidsprofiel gemaakt. Daarbij heeft de bedrijfsarts een arbeidsdeskundig onderzoek geadviseerd om te bekijken of het eigen werk van [verzoekster] passend is dan wel passend is te maken of dat re-integratie extern moet plaatsvinden.
Bij brief van 15 maart 2016 heeft ZGG [verzoekster] uitgenodigd voor een gesprek op 17 maart 2016 over het arbeidsdeskundig rapport en het vervolgtraject. [verzoekster] heeft aan zowel [E] als ZGG bericht niet te zullen komen vanwege de korte termijn waarop de gesprekken waren gepland.
“Vanaf begin maart probeer ik met jou het arbeidskundig rapport te bespreken en om vervolgafspraken te maken over de re-integratie. Dit tot op heden niet gelukt en daarom heb ik nu in overleg met de bedrijfsarts een re-integratieschema opgesteld. In het schema is rekening gehouden met de vastgestelde beperkingen die je op dit moment hebt. (zie bijlage)
“Volgens mij heb ik duidelijk in mijn e-mail uitgelegd dat we het re-integratie traject gaan oppakken. Dit heeft zowel [E] in zijn advies als de bedrijfsarts aangegeven. (…)Nogmaals ik verwacht je op op maandag 2 mei om 11.00 uur in het [I] ”.
[verzoekster] is op 7 juni 2016 niet op de bespreking verschenen.
Op 7 juli 2016 heeft het UWV geoordeeld dat [verzoekster] inderdaad onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie.
“(…) Hierbij ontslaan wij u op staande voet. omdat u, ondanks eerdere waarschuwingen, een loonsanctie en een deskundigenoordeel opnieuw geen gehoor heeft gegeven aan de u bij brief van 2 augustus 2016 verstrekte redelijke instructies/opdrachten. Uw tekortkoming betreft zowel het wegblijven van het gesprek met mevrouw [J] als uw verzuim u diezelfde middag te vervoegen bij het [I] in [B] . Beide tekortkomingen vormen (…) zowel tezamen genomen als ieder afzonderlijk, de dringende reden die aan dit ontslagg op staande voet ten grondslag ligt. (…)” [1]
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
primair, om het ontslag op staande voet te vernietigen en haar weer toe te laten tot de bedongen arbeid, met veroordeling van ZGG tot doorbetaling van het loon vanaf 2 mei 2016,
subsidiair, ZGG te veroordelen tot (a) betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7: 681 BW, (b) betaling van het loon vanaf 2 mei 2016 tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd conform artikel 7:677 lid 2 BW, (c) betaling van de transitievergoeding, (d) verschillende nevenvorderingen,
met veroordeling van ZGG in de kosten van de procedure.
De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven. Aan een beoordeling van het voorwaardelijk tegenverzoek is de kantonrechter niet toegekomen.
5.De beoordeling in hoger beroep
grieven I t/m IVkomt [verzoekster] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ontslag op staande voet op een goede gronden is gegeven en tegen de door de kantonrechter daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Uit de grieven en de daarop gegeven toelichtingen leidt het hof af dat [verzoekster] de vraag of het aan haar op staande voet gegeven ontslag rechtsgeldig is, in volle omvang aan het hof voorlegt.
Aan de voorwaarden, gronden en vereisten voor een ontslag op staande voet wegens het niet meewerken door een (zieke) werknemer aan zijn re-integratie is daarmee op zichzelf voldaan.
Het verweer van [verzoekster] komt erop neer dat in dit geval die instucties niet redelijk waren, omdat de bedrijfsarts in zijn bericht van 26 februari 2016 (zie 3.8) heeft aangegeven dat pas met re-integratie kon worden begonnen, nadat eerst het arbeidsconflict was opgelost. Volgens [verzoekster] heeft ZGG die instructie naast zich neergelegd. Daarnaast betwist [verzoekster] dat zij opvolging van de instructies om op gesprek te komen stelselmatig geweigerd heeft. Volgens haar had zij telkens een reden om niet te komen en heeft zij die ook telkens vooraf meegedeeld aan ZGG.
ZGG heeft daartegenover betwist dat sprake was van een arbeidsconflict. Het vermelden door [verzoekster] van redenen voor het niet verschijnen op gesprekken doet er voor haar verder niet aan af dat wel sprake was van weigeringen.
Daar komt bij dat de uitnodigingen die ZGG aan [verzoekster] heeft gestuurd voor gesprekken alleszins de ruimte overlieten om daarin ook het door [verzoekster] ervaren arbeidsconflict te bespreken. In het (door [verzoekster] afgebroken) gesprek van 1 augustus 2016 is dat conflict ook expliciet ter sprake gekomen en heeft ZGG ook ingestemd met mediation.
Het hof is verder van oordeel dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, zoals benoemd in r.o. 5.6, het niet verschijnen van [verzoekster] op het gesprek van 4 augustus 2016 voor ZGG de druppel kon vormen die haar emmer deed overlopen, en haar (dus) een voldoende reden gaf voor het ontslag op staande voet, temeer nu ZGG op 1 augustus 2016 nog had ingestemd met het voorstel van [verzoekster] voor mediation. Daaraan doet niet af dat ZGG haar loonbetaling reeds had stopgezet op 2 mei 2016.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] nog aangevoerd dat zij niet is verschenen op 4 augustus 2016, omdat zij zich onveilig voelde. Indien dit al daadwerkelijk de reden mocht zijn geweest -de voorafgaande correpondentie van de zijde van [verzoekster] biedt daarvoor geen aanknopingspunt- dient dat in de verhouding tussen partijen voor rekening en risico van [verzoekster] gelaten te worden, nu voor het hof uit het dossier niet naar voren komt dat een dergelijk gevoel van onveiligheid, objectief bezien, door gedragingen en uitlatingen van ZGG gerechtvaardigd was.
Andere omstandigheden, waaruit zou moeten worden afgeleid dat [verzoekster] haar opstelling jegens ZGG in het re-integratietraject niet of in verminderde mate kan worden toegerekend, zijn verder niet aangevoerd en het hof evenmin gebleken.
De grieven I tot en met IV falen.
grief V, die zich keert tegen de afwijzing door de kantonrechter van het (subsidiaire) verzoek om een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW, faalt.
Dit geldt eveneens voor g
rief VI, die is gericht tegen de afwijzing van de loonvordering voorzover die betrekking heeft op de periode na het ontslag.
rief IX, die zich richt tegen de afwijzing door de kantonrechter van wettelijke verhoging en rente, afgifte van loonspecificaties en toewijzing van buitengerechtelijke kosten, faalt.
grief Xfaalt derhalve.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van ZGG zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 716,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).