Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De nadere beoordeling in hoger beroep
onherroepelijkkomt vast te staan dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter die een arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ontbonden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.S. Oey-Mehta, heeft in eerste aanleg verzocht om vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft echter de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen onder de voorwaarde dat in rechte onherroepelijk komt vast te staan dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit leidde tot een tussenbeschikking van het hof op 17 november 2016, waarin het hof de partijen verzocht om af te wachten op een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad.
Na de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad op 23 december 2016, waarin werd bevestigd dat er ruimte is voor voorwaardelijke ontbinding, heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de kantonrechter een onjuiste voorwaarde aan de ontbinding heeft verbonden, aangezien de voorwaarde had moeten luiden dat de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst zou vernietigen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de ontbinding onder de gegeven voorwaarde had moeten afwijzen, en dat de bestreden beschikking voor een deel moet worden vernietigd.
Het hof heeft de kosten van de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep aan de zijde van de appellant toegewezen, omdat de geïntimeerde een onjuiste voorwaarde aan haar verzoek heeft verbonden. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het tegenverzoek, terwijl het hoger beroep voor het overige wordt verworpen. De kosten worden vastgesteld en de geïntimeerde wordt veroordeeld in deze kosten.