ECLI:NL:GHARL:2017:7512

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
200.164.422/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van scheepsbrug door omwonenden afgewezen; uitleg overeenkomst en bewijswaardering

In deze zaak vorderden omwonenden van een maritiem centrum de verwijdering van een scheepsbrug die op het terrein van de gemeente Ameland was geplaatst. De gemeente had eerder een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing van de brug, maar de omwonenden stelden dat deze plaatsing in strijd was met afspraken die in een notariële akte waren vastgelegd. Het hof oordeelde dat de gemeente niet tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de notariële akte geen expliciete bepaling bevatte die de plaatsing van de brug verbood. Het hof bevestigde dat de uitleg van de overeenkomst aan de Haviltex-maatstaf moest worden getoetst, waarbij de omstandigheden van het geval en de redelijkheid en billijkheid van belang zijn. De omwonenden hadden onvoldoende bewijs geleverd dat de gemeente zich niet aan de gemaakte afspraken had gehouden. Het hof oordeelde dat de omwonenden niet ontvankelijk waren in hun vorderingen en dat de gemeente niet aansprakelijk was voor eventuele schade. De eerdere vonnissen van de rechtbank werden gedeeltelijk vernietigd, maar de vorderingen van de omwonenden werden afgewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.164.422/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/125961 / HA ZA 13-84)
arrest van 29 augustus 2017
in de zaak van
Gemeente Ameland,
gevestigd te Ballum,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. J. Werle, kantoorhoudend te Sneek,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde3],

4. [geïntimeerde4] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde4],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. A.H. van der Wal, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
23 oktober 2013 en 3 december 2014 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 januari 2015,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met productie),
- een akte uitlating productie van [geïntimeerden] c.s. van 11 oktober 2016.
2.2
Bij rolbeslissing van 25 oktober 2016 heeft het hof een meervoudige comparitie van partijen ter plaatste gelast. Deze heeft op 14 juni 2017 plaatsgehad. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
2.3
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie ter plaatse.
2.4
De gemeente vordert in het principaal hoger beroep:
‘bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbankNoord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Leeuwarden, met het zaaknummer/rolnummer C/17/125961/ HA ZA 13-84, van 23 oktober 2013 en van 3 december 2014 partieel te vernietigen
en voor het overige ten aanzien van de primaire vordering van [geïntimeerden] c.s. te bekrachtigen,en opnieuw rechtdoende, [geïntimeerden] c.s. niet ontvankelijk te verklaren in hun (subsidiaire) vorderingen tegen de gemeente, subsidiair deze vorderingen als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van beide instanties.’
2.5
[geïntimeerden] c.s. vorderen in het incidenteel hoger beroep, na wijziging van eis:
‘bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (…)
Primair
De gemeente Ameland te veroordelen om over te gaan tot het (doen) verwijderen van de
scheepsbrug van het door partijen in dezen als buitenterrein aangeduide gedeelte van het perceel,
kadastraal bekend Gemeente Ballum, sectie G, nummer 3659, zulks binnen 14 dagen na
betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans uiterlijk op 1 januari 2019, op straffe van een
dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de Gemeente Ameland in gebreke blijft te voldoen
aan de inhoud van het vonnis, met een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van de
gemeente Ameland in de kosten van deze procedure zowel in eerste aanleg als in appèl, te
vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,-, één en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met € 68,- ingeval van betekening van het arrest en vermeerderd met de wettelijke rente door[het hof verstaat: over]
de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.Subsidiair
De Gemeente Ameland te veroordelen tot betaling aan eisers van de schadevergoeding, nader op
te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van gedaagde in de kosten
van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten (…).’

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.15 van het (bestreden) vonnis van 23 oktober 2013, nu tegen die vaststelling geen grieven zijn gericht en ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder als onweersproken vaststaat, gaat het om het volgende.
3.2
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn eigenaar van en woonachtig op het perceel plaatselijk bekend [a-straat] te [A] , kadastraal bekend gemeente Ballum, sectie [Y] , nummer [0001] .
3.3
[geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] zijn eigenaar van en woonachtig op het perceel plaatselijk
bekend [a-straat] te [A] , kadastraal bekend gemeente Ballum, sectie [Y] ,
nummer [0002] .
3.4
De gemeente is eigenaar van onder meer het perceel plaatselijk bekend Oranjeweg 18 te Hollum, kadastraal bekend gemeente Ballum, sectie G, nummer 3659.
3.5
De gemeente verhuurt het perceel aan de Oranjeweg 18 te Hollum aan de
Stichting Amelander Musea (hierna te noemen: STAM), zulks ten behoeve van de
exploitatie daarop door STAM van het Maritiem Centrum Abraham Fock (hierna te
noemen: het MC). De rechtsvoorgangster van STAM was de Stichting Paardenreddingboot
Ameland.
3.6
De percelen, in het bijzonder de tuin bij de woning van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] en de
tuin bij de woning van [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] , grenzen direct aan het perceel waarop het MC is
gevestigd.
3.7
De gemeente en [geïntimeerden] c.s. hebben ter zake van het perceel waarop het
MC is gevestigd, afspraken gemaakt over het gebruik daarvan. Deze afspraken zijn
vastgelegd in de notariële akte van 31 mei 2006. Daarin is - voor zover van belang - het
volgende bepaald:
CONSIDERANSDe Gemeente Ameland is eigenaar van het perceel plaatselijk bekend als Oranjeweg 18 te Hollum.
hetgeen recentelijk in gebruik is gekomen als "Maritiem Centrum", zoals aan partijen bekend.
De volmachtgevers onder 2 (lees: onder meer [geïntimeerden] c.s., aanvulling hof) zijn eigenaren van de
naastgelegen percelen plaatselijk bekend [a-straat] te [A] .
Zij verwachten problemen met voornoemd gebruik en zij hebben daarover overleg gehad met de
Gemeente Ameland. Weliswaar worden/zijn in dit verband afspraken vastgelegd met genoemd
Maritiem Centrum, bijvoorbeeld in de milieuvergunning, doch partijen zijn daarnaast ook
overeengekomen, deze afspraken voor alle duidelijkheid vast te leggen in een notariële akte
WEERGAVE AFSPRAKEN
De gemeente Ameland dient ervoor te zorgen:
• Dat de zogenaamde "kijkexpositie" van het buitenterrein niet voor het publiek toegankelijk
is.
• Dat het buitenterrein niet wordt gebruikt voor het stallen van materiaal en materieel anders
dan voor een kijkexpositie.
• Dat het buitenterrein niet wordt gebruikt voor het opslaan van voer of mest.
• Dat het buitenterrein inclusief middenterrein niet mag worden betreden door vee en/of
paarden, anders dan ingeval van het "uitgaan" van de paardenreddingboot.
• Dat de "paardenschuur" alleen mag worden gebruikt als onderkomen voor de paarden, die
ook daadwerkelijk voor de paardenreddingboot worden gebruikt, inclusief eventuele
reservepaarden.
• Dat de oostzijde van de paardenschuur geen draaibare luiken worden (in)gebouwd.
• Dat naast de paardenschuur een zeer goed geluidwerende schutting wordt geplaatst met aan
de westzijde daarvan laag groeiende bomen/struiken.
• Dat deze verboden in de voornoemde milieuvergunning of daarbij horende aanvullende
voorwaarden zijn of worden vastgelegd.De gemeente Ameland dient er voorts voor te zorgen dat de vaste mest alleen via de noordzijde van
het perceel, via het terrein van [B] , aan partijen bekend uit de inrichting wordt afgevoerd.
Een en ander mede onder verwijzing naar een aan deze akte gehechte situatietekening.
ALGEMENE BEDINGEN
a. de aldus vastgelegde afspraken zijn persoonlijk en aldus geen zakelijk recht of kwalitatieve
verplichtingen en partijen verklaren zulks ook niet nu of in de toekomst bij de rechter te
claimen, ook niet met als titel verjaring;
b. de rechten zijn voorts gebonden aan het gebruik als "Maritiem Centrum", danwel een
soortgelijk gebruik en eindigen aldus ook bij het einde van dat gebruik;
c. de kosten van deze akte komen voor rekening van de gemeente.’
3.8
In het kader van een vernieuwing, verbouwing en uitbreiding van het MC door
STAM hebben STAM/MC en de gemeente Ameland afspraken gemaakt. Bij notariële akte
van 6 februari 2009 is ten behoeve van STAM/MC een recht van opstal en erfdienstbaarheid
gevestigd op het betreffende perceel. De opstallen worden - voor zover van belang - in
genoemde akte als volgt omschreven:
‘B. DEFINITIES.
I. In deze akte wordt - tenzij uitdrukkelijk anders blijkt - verstaan onder:
(...)
de Opstallen;
(...)
de gebouwen met vuurtorenkoepel en paardenschuur waarin het Maritiem Centrum zal worden
gevestigd en alle overige opstallen en bouwwerken die in het kader van de realisatie en
exploitatie door STAM van het Maritiem Centrum benodigd zijn en welke in opdracht van de
STAM zijn gebouwd en zoals deze ten tijde van de vestiging van het recht van opstal aanwezig
zijn;
(...)
C. OPSTALRECHT.
Vestiging opstalrecht
Artikel 1.
1.1.
Ter uitvoering van de Overeenkomst vestigt de Gemeente hierbij ten behoeve van STAM, die
hierbij van de Gemeente aanvaardt: het Opstalrecht.
(...)
Bebouwing; Gebruik
Artikel 10.
10.1.
De Opstaller zal op het Terrein de Opstallen ontwikkelen en realiseren en voorts na realisatie daarvan, de Opstallen exploiteren ten behoeve van het Kennis- en Innovatiecentrum en het Maritiem Centrum.
10.2.
Het is de Opstaller niet geoorloofd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Grondeigenaar:- in het gebruik van het Terrein en/of de Opstallen een wijziging aan te brengen;
- andere (bouw)werken op te richten dan de Opstallen;
- de Opstallen hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, van bestemming te wijzigen. Onder het wijzigen vande bestemming is expliciet uitgesloten het slopen van de Opstallen.
10.3.
Eventueel van derden benodigde toestemmingen en/of vergunningen in verband met de realisering, de aanwezigheid, de verwijdering en het gebruik van de Opstallen en of de exploitatievan het Kennis- en Innovatiecentrum en het Maritiem Centrum dienen door en voor rekening enrisico van de Opstaller te worden aangevraagd.(...)
E. DIVERSEN.
Vestiging erfdienstbaarheden.
Artikel 15.
15.1.
Ten laste van dat gedeelte van het Perceel waarop het Opstalrecht niet wordt gevestigd,als dienend erf, en ten behoeve van het Terrein, als heersend erf vestigt Gemeente
hierbij ten behoeve van STAM de erfdienstbaarheid van weg, inhoudende:
a. het recht van de eigenaar(s) en gebruiker(s) van het heersend erf (zijnde STAM/MC,
aanvulling hof), alsmede hun bezoekers, om vierentwintig uren per dag en driehonderd
vijfenzestig dagen per jaar, te voet en met alle soorten middelen van vervoer te komen en te
gaan van en naar het heersend erf en de openbare weg, op de voor de eigenaar van het dienende
erf (zijnde de Gemeente Ameland, aanvulling hof) minst bezwaarlijke wijze; en
b. de plicht van de eigenaar(s) en gebruiker(s) van het dienend erf te dulden dat de eigenaar(s)
en gebruiker(s) van het heersend erf, alsmede hun bezoekers bedoelde weg gebruiken als
hiervoor in artikel 15.1 sub a van deze akte omschreven,welke erfdienstbaarheid hierbij door STAM ten behoeve van het heersend erf wordt aanvaard.’
3.9
Sedert 6 februari 2009 bestaat het MC uit het boothuis ten behoeve van de
huisvesting van de reddingboot, een paardenstalling voor de reddingpaarden,
expositieruimten aangevuld met nautische attracties als een reddingssimulator en een
informatiecentrum.
3.1
STAM heeft in maart 2012 bij de gemeente een omgevingsvergunning
aangevraagd voor het plaatsen van de scheepsbrug van de voormalige veerboot naar
Ameland, de "Sier" (hierna te noemen: de scheepsbrug), op het perceel, waarop het MC is
gevestigd.
3.11
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van
de gemeente (hierna te noemen: het College) de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3.12
Op 6 september 2012 is de scheepsbrug op het door partijen als "buitenterrein" dan
wel "achterterrein" (hierna te noemen: het buitenterrein) aangeduide gedeelte van het
onderhavige perceel bij het MC geplaatst.
3.13
Het door onder meer [geïntimeerden] c.s. gemaakte bezwaar tegen het besluit van 17 juli 2012 is op 19 oktober 2012 gegrond verklaard, omdat het bouwplan op het onderdeel 'trap' niet voldoet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit 2003 en het standpunt ten aanzien van dit onderdeel in het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Voorts heeft de Adviescommissie Bezwaarschriften geoordeeld dat, gezien de bijzondere ruimtelijke impact van het bouwwerk en gezien de omstandigheid dat het bouwwerk afwijkt van de geldende
gebiedscriteria, niet kan worden volstaan met een summier gemotiveerd welstandsadvies.
3.14
Op 1 maart 2013 heeft het College op de aanvraag van de gewijzigde
omgevingsvergunning beslist en de betreffende vergunning verleend.
3.15
Bij heroverwegingsbeschikking van 5 maart 2013 heeft het College besloten het
advies en de overwegingen van de Adviescommissie Bezwaarschriften deels niet over te
nemen. Ten aanzien van de trap heeft het College aangegeven dat deze niet voldoet aan de
eisen gesteld in het Bouwbesluit 2003 en het standpunt ten aanzien van dit onderdeel in het
besluit onvoldoende is gemotiveerd. In haar oordeel heeft zij evenwel de nieuwe aanvraag
van de omgevingsvergunning en de verlening van die vergunning betrokken. Volgens het
College voldoet de scheepsbrug aan het bepaalde in het Bouwbesluit 2012. Ten aanzien van
de afspraken die de Gemeente Ameland met [geïntimeerden] c.s. heeft gemaakt, heeft het College
opgemerkt dat deze afspraken geen onderdeel van het toetsingskader voor de bestreden
omgevingsvergunning vormen en dat deze afspraken deels zijn vertaald in de verleende
vergunning ingevolge de Wet milieubeheer.
3.16
[geïntimeerden] c.s. hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van de
heroverwegingsbeschikking, de gewijzigde omgevingsvergunning en de
heroverwegingsbeschikking bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, sector bestuursrecht. Bij vonnis van 19 januari 2015 heeft de rechtbank het beroep (van [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] ) tegen de fictieve weigering te beslissen niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen van [geïntimeerden] c.s. tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.17
[geïntimeerden] c.s. zijn van het vonnis van 19 januari 2015 in hoger beroep gekomen. De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, heeft het vonnis van de rechtbank voor zover aangevallen bekrachtigd bij uitspraak van 7 oktober 2015.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerden] c.s. hebben in eerste aanleg – voor zover in dit hoger beroep nog van belang en kort samengevat – gevorderd om de gemeente bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
primair om over te gaan tot het (doen) verwijderen van de scheepsbrug van het buitenterrein, zulks binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en op straffe van een dwangsom en subsidiair: tot betaling aan [geïntimeerden] c.s. van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
een en ander met veroordeling van de gemeente in de proceskosten en nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
4.2
De gemeente Ameland heeft verweer gevoerd.
4.3
De rechtbank heeft [geïntimeerden] c.s. bij tussenvonnis van 23 oktober 2013 opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de tussen [geïntimeerden] c.s. en de gemeente gesloten overeenkomst, zoals vastgelegd in de notariële akte van 31 mei 2006, aldus moet worden uitgelegd dat op het buitenterrein de plaatsing van de onderhavige scheepsbrug niet is toegestaan.
4.4
Bij eindvonnis van 3 december 2014 heeft de rechtbank overwogen dat [C] , in 2006 sectiehoofd VROM bij de gemeente, een onvoldoende ongeclausuleerde [
het hof verstaat: onvoldoende geclausuleerde] toezegging heeft gedaan ten aanzien van de bouwactiviteiten op het buitenterrein, waardoor [geïntimeerden] c.s. aan zijn mededeling dat het buitenterrein vrij zou blijven de door hen voorgestane betekenis hebben toegekend.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] c.s. er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op hebben mogen vertrouwen dat de tussen hen en de gemeente gesloten overeenkomst, zoals vastgelegd bij notariële akte van 31 mei 2006, aldus moet worden uitgelegd dat zij met elkaar zijn overeengekomen dat het buitenterrein onberoerd zou worden gelaten door het museum, dat er geen verdere activiteiten zouden plaatsvinden en dat er
geen mensen en bebouwing op het buitenterrein zouden komen. Door de plaatsing van de scheepsbrug op het buitenterrein toe te staan is de gemeente naar het oordeel van de rechtbank tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en schadeplichtig jegens [geïntimeerden] c.s. De rechtbank heeft de subsidiaire vordering toegewezen.

5.Wijziging van eis

5.1
[geïntimeerden] c.s. hebben hun eis bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel gewijzigd. De gemeente heeft tegen die eiswijziging geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook ambtshalve geen aanleiding de eiswijziging buiten beschouwing te laten en zal derhalve recht doen op de gewijzigde eis.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
De gemeente heeft in het principaal appel vijf grieven opgeworpen en [geïntimeerden] c.s. hebben één grief geformuleerd in het incidenteel appel.
6.2
Grief I in het principaal appelhoudt in dat de rechtbank de subsidiaire vordering van [geïntimeerden] c.s. ten onrechte heeft toegewezen. De
grieven II en III in het principaal appelhouden in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de notariële akte van 31 mei 2006 uitgelegd moet worden aan de hand van de Haviltex-maatstaf en dat [geïntimeerden] c.s. in dat kader in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van de door hen voorgestane uitleg.
Grief IV in het principaal appelis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] c.s. in dat bewijs zijn geslaagd.
Grief V in het principaal appelis gericht tegen de proceskostenveroordeling. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
6.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158 Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (ECLI:NL:HR:2007:BA4909 en ECLI:NL:HR:2007:AZ3178).
6.4
Nu [geïntimeerden] c.s. zich beroepen op de rechtsgevolgen van de door hen voorgestane uitleg van de overeenkomst – welke uitleg niet uit een zuiver taalkundige uitleg van de overeenkomst volgt – heeft de rechtbank hen terecht met het bewijs van hun stellingen belast.
6.5
De grieven II en III in het principaal appel falen.
6.6
[geïntimeerden] c.s. hebben, behalve zichzelf, ook [D] en [E] doen horen, die in 2006 in één van de woningen achter het huidige MC woonden.
In de contra-enquête zijn [C] , in 2006 sectiehoofd VROM bij de gemeente en [F] , directeur van STAM, gehoord.
6.7
De rechtbank heeft naar aanleiding van de afgelegde verklaringen overwogen dat zij de verklaring van [C] aldus begrijpt dat hij aan omwonenden heeft aangegeven dat het buitenterrein vrij zou blijven, dat [C] weliswaar heeft verklaard dat de gesprekken betrekking hadden op de activiteiten waarover [geïntimeerden] c.s. een zienswijze hadden ingediend en niet op bouwen waarvoor een bestemmingsplanwijziging zou moeten plaatsvinden, maar dat [geïntimeerden] c.s. de mededeling blijkens hun verklaring aldus hebben begrepen dat er ook geen gebouwen op het buitenterrein zouden komen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [geïntimeerden] c.s., [D] en [E] een andere betekenis aan de mededelingen van [C] over de bouwactiviteiten op het buitenterrein hebben toegekend dan [C] , dat van [C] een grote mate van zorgvuldigheid had mogen worden verwacht en dat de gevolgen van zijn mededeling voor rekening en risico van de gemeente komen.
6.8
Ten aanzien van de waardering van het bewijs overweegt het hof als volgt.
De verklaring van [geïntimeerden] c.s. als partijgetuigen omtrent door hen te bewijzen feiten kunnen geen bewijs in hun voordeel opleveren, tenzij de verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs.
De beperking van de bewijskracht van de verklaring van een partijgetuige geldtniet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
6.9
[D] en [E] zijn geen partij in deze procedure en derhalve geen partij-getuigen, maar het hof beschouwt hen niet – zoals de rechtbank heeft gedaan – als ‘neutrale’ getuigen om de enkele reden dat zij niet langer achter het MC wonen. [D] en [E] waren, zo blijkt uit de stukken, in 2006 mede-initiator van de bezwaren tegen de komst van het MC en waren partij bij de in dat kader op 31 mei 2006 met de gemeente gesloten overeenkomst. Ook waren zij als belangstellenden aanwezig bij de tijdens de procedure in eerste aanleg gehouden descente en comparitie, waardoor zij blijk hebben gegeven van hun (voortdurende) betrokkenheid bij deze zaak.
6.1
[D] heeft onder meer verklaard:
‘Destijds wilde de gemeente het reddingsbootmuseum uitbreiden. Er was een plan met tekeningen waar wij het als buurtbewoners niet mee eens waren. Er was een plan om een speelweide en een ijzeren boot (speeltoestel) te gaan bouwen. Dat zou grenzen aan onze erfafscheiding. Vervolgens zijn wij met de gemeente in gesprek gegaan. Toen zijn er nieuwe plannen gekomen en hebben wij als buurt ook aan kunnen geven wat onze wensen waren. De afspraken die toen zijn gemaakt zijn in 2006 op papier gezet. (…) Bij het tekenen heeft de heer [C] mondeling toegezegd dat wat op paper staat ook echt zo is. Er zou niet meer gebeuren dan wat er op papier stond. Er zou nog wel een kijkexpositie komen die van binnen uit te bekijken was. Het buitenterrein zou verder vrij blijven.’
6.11
De verklaring van [E] houdt onder meer in:
‘Destijds wilde de gemeente en Reddingsboot STAM gaan uitbreiden. Wij als buurtbewoners hadden daar onze vraagtekens bij. Wij hadden toen tekeningen gekregen waaruit bleek dat het de bedoeling was dat vlak achter onze erfgrens paarden en speelattributen voor kinderen zouden komen. Wij waren bang voor geluidsoverlast en stank.(…) Naar aanleiding van dat overleg hebben wij de toezegging gekregen dat er niks op de buitenplaats zou komen, het zou goed komen. Wel was er de mogelijkheid dat er een kijkexpositie zou komen met boeien, maar er zouden geen paarden en speeltoestellen komen. (…) Wij hadden nog steeds onze vraagtekens bij de afspraken die op papier stonden, wij vroegen ons af of er echt niets zou komen op het buitenterrein. De heer [C] (…) heeft toen mondeling toegezegd dat er niets zou komen, ook geen geluidsoverlast.’
6.12
[C] heeft, door de rechter-commissaris geconfronteerd met verklaringen van omwonenden dat hij zou hebben aangegeven dat het buitenterrein vrij zou blijven, verklaard:
‘Het klopt wel dat gesprekken met die strekking hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze verklaringen verklaar ik als volgt. Het is tijdens de gesprekken met de betrokkenen nooit over bouwen gegaan. Het ging om de voorgenomen activiteiten en nooit over bouwen. Ik merk op dat zowel de milieuvergunning als de notariële akte betrekking hebben op activiteiten. In de notariële akte wordt ook verwezen naar de vergunning. (…)
De gesprekken hebben in die context plaatsgevonden, de wet
milieubeheer regelt de bebouwing niet.
Ik kan mij overigens wel voorstellen dat de omwonenden de notariële akte in het kader van
deze procedure nu zo interpreteren dat er niet gebouwd mag worden. Maar dat heeft te
maken met het tijdsverschil, ten tijde van de notariële akte was bebouwing niet aan de orde.
Ik voeg daar nog aan toe bij het horen van het dictaat het volgende. Ik bedoel met de
zinsnede "ten tijde van de notariële akte was bebouwing niet aan de orde" het volgende: ten
tijde van de gesprekken met de omwonenden ging het over de activiteiten waarover zij een
zienswijze hadden ingediend en niet over de bouwactiviteiten waarvoor het
bestemmingsplan moest worden gewijzigd. Als ik zou wonen waar deze mensen wonen zou
ik ook schrikken van een dergelijk bouwwerk op de afstand waar het nu staat. Dat is echter
mijn persoonlijke mening en niet in mijn hoedanigheid van ambtenaar van de gemeente.
Ik merk nogmaals op dat ten tijde van de gesprekken met de omwonenden de notariële akte
bouwen geen thema was.(…)Er heeft geen discussie plaatsgevonden met de omwonenden over eventueel te bouwen bouwwerken. Er is ook geen vraag van hun gekomen over het opnemen van een bepaling in de notariële akte op dat punt. Ik merk op dat de conceptakte, met daarin de verwijzing naar de vergunning, wel besproken is met de omwonenden.’
6.13
Alleen partij-getuige [geïntimeerde1] heeft verklaard: ‘
Met de gemeente was ook afgesproken dat er nietsgebouwdzou worden op het buitenterrein; er zou niets gebeuren.’ [onderstreping door het hof]. Die verklaring vindt echter geen steun in de verklaringen van de overige getuigen.
6.14
[C] heeft nadrukkelijk verklaard dat het tijdens de gesprekken met de omwonenden ging om de activiteiten op het buitenterrein waartegen zij zienswijzen hadden ingediend en dat niet is gesproken over bouwactiviteiten. Dat is ook in overeenstemming met het beeld dat uit de gevoerde correspondentie en de overige getuigenverklaringen naar voren komt. Daaruit blijkt dat de plannen van de gemeente om op het buitenterrein speeltoestellen voor kinderen te plaatsen en paarden te stallen en de daaruit voortvloeiende vrees van de omwonenden voor geluid- en stankoverlast aanleiding waren voor de gesprekken met de gemeente. Voorts blijkt daaruit dat men – ter vermindering van stankoverlast – overeenstemming heeft bereikt over de situering en inrichting van de paardenstal en dat er – ter vermijding van geluidsoverlast – afspraken zijn gemaakt over het gebruik van het buitenterrein: daarop zouden geen speeltoestellen komen maar wel een kijkexpositie die door het publiek enkel vanuit het museum te bekijken is. Het hof is van oordeel dat de mededeling die [C] volgens [E] en [D] heeft gedaan dat er op het buitenterrein verder ‘niks zou komen’ of dat ‘het buitenterrein verder vrij zou blijven’ in dat licht moet worden begrepen. De omstandigheid dat [C] heeft verklaard dat hij zich wel kan voorstellen dat de omwonenden de notariële akte nu, dat wil zeggen achteraf, zo interpreteren dat er niet gebouwd mag worden, maakt dat niet anders. Het gaat er immers niet om hoe partijen de overeenkomst achteraf willen interpreteren, maar om wat zij destijds hebben beoogd overeen te komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de considerans van de notariële akte van 31 mei 2006 blijkt dat de omwonenden ( [D] , [E] en [geïntimeerden] c.s.) het indertijd van groot belang achtten dat de door hen met de gemeente gemaakte afspraken niet alleen werden vastgelegd in de milieuvergunning, maar voor alle duidelijkheid ook in een notariële akte. Wanneer tussen partijen zou zijn afgesproken dat het buitenterrein vrij van bebouwing zou blijven, had het in de rede gelegen om ook dat in die notariële akte vast te leggen. Dat is echter niet gebeurd. [geïntimeerden] c.s., [D] en [E] hebben desgevraagd verklaard dat hen niet is opgevallen dat daaromtrent geen bepaling in de notariële akte was opgenomen. Het hof acht dat niet aannemelijk. De omwonenden hechtten immers juist groot belang aan de vastlegging van de afspraken in een notariële akte, zodat het voor de hand ligt dat zij ook op een juiste vastlegging hebben toegezien. Het is daarom niet aannemelijk dat niet één van hen heeft opgemerkt dat een bepaling omtrent het onbebouwd laten van het buitenterrein in de notariële akte ontbrak.
6.15
Grief IV in het principaal appel slaagt. Daaruit volgt dat ook grief I in het principaal appel doel treft.
6.16
De grief van [geïntimeerden] c.s. in het incidenteel appel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de scheepsbrug naar verkeersopvattingen onderdeel uitmaakt van het MC en daarvan bestanddeel is, zodat STAM/MC als eigenaar van de scheepsbrug heeft te gelden en de primaire vordering van [geïntimeerden] c.s. die strekt tot veroordeling van de gemeente tot het (doen) verwijderen van de scheepsbrug, niet toewijsbaar is.
De met deze grief opgeworpen vraag of er sprake is van horizontale of verticale natrekking behoeft geen bespreking meer. De grief stuit immers reeds af op het feit dat de overeenkomst (vastgelegd in de notariële akte van 31 mei 2006), op de vermeende schending waarvan [geïntimeerden] c.s. hun vordering baseren, de bouw van de scheepsbrug op het buitenterrein niet verbiedt.
6.17
[geïntimeerden] c.s. hebben benadrukt dat zij hinder ondervinden van de scheepsbrug doordat hun privacy wordt geschonden, zij het publiek in de brug kunnen horen lopen en dat zij minder zon in hun tuinen krijgen.
STAM/het MC hebben de benodigde vergunningen verkregen voor de uitbreiding van het museum met de scheepsbrug. De bezwaren daartegen van [geïntimeerden] c.s. zijn afgewezen en hun beroepen zijn door de bestuursrechter in eerste aanleg en in hoger beroep verworpen.
Voor zover [geïntimeerden] c.s. hebben betoogd dat het lopen van bezoekers op de brug gelijk moet worden gesteld met het lopen op het buitenterrein en daardoor in strijd is met de hiervoor bedoelde overeenkomst overweegt het hof dat de door [geïntimeerden] c.s. getrokken parallel niet opgaat. De brug is geconstrueerd als een uitbouw van het museum, zodat niet kan worden volgehouden dat zich op de brug bevindende bezoekers feitelijk op het buitenterrein lopen.
6.18
Voor zover [geïntimeerden] c.s. met hun stelling dat zij hinder ondervinden, hebben beoogd hun vordering mede te baseren op regels van het burenrecht, overweegt het hof als volgt.
Ter gelegenheid van de comparitie ter plaatse is het hof niet gebleken dat de privacy van de omwonenden door de scheepsbrug wordt geschonden. De ramen die uitzicht zouden kunnen geven op hun tuinen zijn immers allemaal geblindeerd. Evenmin is gebleken dat er van geluidsoverlast sprake is. Het hof heeft wel vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van het voordien bestaande uitzicht vanuit de woningen die als aantasting daarvan kan worden opgevat, maar gelet op de afstand tussen de woningen en de scheepsbrug is er geen sprake van ontoelaatbare hinder in de vorm van het wegnemen van licht of lucht of van anderszins onaanvaardbare hinder die tot verwijdering van de scheepsbrug of tot schadevergoeding aanleiding zou geven.
6.19
Het incidenteel appel faalt.

7.De slotsom

7.1
De grieven II en III in het principaal appel en de grief in het incidenteel appel falen, zodat het tussenvonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
23 oktober 2013 zal worden bekrachtigd. De grieven I en IV in het principaal appel slagen, zodat het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2014 zal worden vernietigd behoudens ten aanzien van het dictum sub 3.1. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, het meer of anders door [geïntimeerden] c.s. gevorderde afwijzen en de kosten van de procedure in eerste aanleg compenseren vanwege het feit dat een deel van de vordering van [geïntimeerden] c.s. (namelijk de in hoger beroep niet bestreden veroordeling van de gemeente tot verwijdering van de bult zand) is toegewezen. Grief V in het principaal appel slaagt in zoverre ook.
7.2
[geïntimeerden] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 805,19 aan verschotten (€ 94,19 explootkosten en
€ 711,- griffierecht) en op € 2.235,- aan salaris voor de advocaat volgens het liquidatietarief (2 pt in het principaal appel en 0,5 pt in het incidenteel appel volgens tarief € 894,-).

8.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
23 oktober 2013;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
3 december 2014 behoudens ten aanzien van het dictum sub 3.1;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het meer of anders door [geïntimeerden] c.s. gevorderde af;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg aldus dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk – aldus dat de één betalende, de ander in zoverre bevrijd zal zijn – tot betaling van de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente op € 805,19 aan verschotten en op € 2.235,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.M.A. Wind en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.