In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft een vordering van [geïntimeerde] tegen [appellant] wegens onrechtmatig handelen in verband met de niet-betaling van een koopprijs voor aandelen in [Bedrijf Y]. De rechtbank had eerder [Bedrijf X] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.677.851,55, maar [Bedrijf X] heeft deze som nooit voldaan. [geïntimeerde] stelt dat [appellant], als bestuurder van [Bedrijf X], opzettelijk handelingen heeft verricht die hebben geleid tot de betalingsonmacht van [Bedrijf X], waardoor zij haar vordering niet kon innen.
Het hof heeft in zijn uitspraak het gezag van gewijsde van een eerder arrest van het hof Amsterdam van 24 maart 2015 erkend, waarin was geoordeeld dat er geen bewijs was dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de vorderingen van [geïntimeerde] niet opnieuw konden worden ingediend, omdat de rechtsbetrekking al eerder was beslecht. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van het gezag van gewijsde in civiele procedures en de voorwaarden waaronder een vordering opnieuw kan worden ingediend. Het hof heeft de argumenten van [geïntimeerde] verworpen en bevestigd dat er geen aanwijzingen waren voor onrechtmatig handelen door [appellant].