In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een besloten vennootschap (appellante) tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de uitvoering van boekhoudkundige en accountantswerkzaamheden door de appellante voor de geïntimeerde, die actief is in de transportsector. De appellante heeft vanaf maart/april 2011 diverse werkzaamheden verricht, waaronder het inboeken van facturen en het verzorgen van belastingaangiften. De geïntimeerde heeft echter verzuimboeten opgelegd gekregen door de belastingdienst wegens te late aangiften, wat heeft geleid tot een geschil over de aansprakelijkheid van de appellante voor deze boetes.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de geïntimeerde tot schadevergoeding van de appellante toegewezen, waarbij de appellante in de proceskosten is veroordeeld. In hoger beroep heeft de appellante grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de appellante haar bezwaren voldoende duidelijk heeft gepresenteerd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de appellante tekort is geschoten in haar verplichtingen als opdrachtnemer. Dit heeft geleid tot de toewijzing van een deel van de vorderingen van de geïntimeerde, met een totaalbedrag van € 6.211, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter vernietigd en de appellante veroordeeld tot betaling van het genoemde bedrag, terwijl de appellante in haar vordering tot schadevergoeding in reconventie niet-ontvankelijk is verklaard. De kosten van beide instanties zijn voor rekening van de appellante, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.