Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 van belanghebbende gehandhaafd, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst de aftrek voor uitgaven van levensonderhoud van de kinderen had geweigerd. Belanghebbende had in haar aangifte een bedrag van € 5.310 in aftrek gebracht voor de kosten van levensonderhoud van haar twee kinderen, die in 2011 een basisbeurs ontvingen. De inspecteur stelde dat de aftrek niet mogelijk was omdat de kinderen recht hadden op een basisbeurs, die als een prestatiebeurs wordt aangemerkt volgens de Wet studiefinanciering 2000.
Het Hof oordeelde dat de basisbeurs van de kinderen inderdaad als een prestatiebeurs moet worden aangemerkt, waardoor de aftrek voor uitgaven van levensonderhoud niet in aanmerking kan worden genomen. Het Hof verwees naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, en concludeerde dat de wetgever bewust heeft willen voorkomen dat er een samenloop zou zijn van recht op studiefinanciering en aftrek voor uitgaven van levensonderhoud. Belanghebbende voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die haar gedwongen hadden om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van haar kinderen, maar het Hof oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van het recht op aftrek.
Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.