ECLI:NL:ORBBACM:2015:14

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
2013/61509
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van studiekosten voor in Nederland studerende kinderen en de rol van studiefinanciering

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van studiekosten voor kinderen die in Nederland studeren. De belanghebbende, een inwoner van Sint Maarten, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2010, waarbij de studiekosten van zijn kinderen als buitengewone lasten waren gecorrigeerd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende stelde dat de studiekosten integraal aftrekbaar waren, ongeacht of de studiefinanciering die zijn kinderen ontvingen in mindering moest worden gebracht op de aftrekbare kosten.

De Raad heeft vastgesteld dat de studiefinanciering die de kinderen ontvingen, een deel van de studiekosten dekte, en dat deze kosten dus niet op de belanghebbende drukten. De Raad oordeelde dat de aftrekbaarheid van studiekosten niet afhankelijk is van de wijze van betaling aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), maar dat de studiefinanciering wel degelijk invloed heeft op de hoogte van de aftrekbare kosten. De Raad heeft de aanslag inkomstenbelasting verlaagd tot een belastbaar inkomen van NAf 294.748, waarbij 66,5% van de studiekosten aftrekbaar werd geacht.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van studiefinanciering bij de bepaling van de aftrekbaarheid van studiekosten en bevestigt dat de acceptatie van aftrek in voorgaande jaren geen garantie biedt voor toekomstige aftrekbaarheid. De Raad heeft de beschikking van de Inspecteur vernietigd en het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 februari 2015, nr. 2013/61509.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten,
inzake:
X te Sint Maarten, belanghebbende,
gemachtigde mr. A,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 september 2012 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2010 naar een belastbaar inkomen van NAf 300.540.
1.2
Belanghebbende is op 28 september 2012 in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 29 december 2012 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 28 februari 2013 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 25 november 2014 te Philipsburg zijn verschenen als gemachtigde B, de echtgenote van belanghebbende en twee dochters, en namens de Inspecteur C.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben 4 kinderen. In 2010 studeerden twee van hen in Nederland. Zij hadden in Nederland recht op studiefinanciering.
2.3
De Inspecteur heeft de studiekosten van de kinderen, die belanghebbende in de aangifte als buitengewone lasten had opgevoerd, gecorrigeerd met een bedrag van NAf 8.710,11. Dit bedrag heeft betrekking op de kosten van collegegeld en studieboeken.
2.4
In de jaren 2008, 2009 en 2011 heeft belanghebbende ook alle studiekosten van de kinderen als buitengewone lasten in aftrek gebracht. In die jaren is de aftrekpost niet gecorrigeerd.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op integrale aftrek van alle studiekosten voor de kinderen. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is in geschil of bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de kosten integraal aftrekbaar zijn, door de acceptatie van de aftrek in de jaren 2008, 2009 en 2011.

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt dat voor de aftrek niet van belang is of belanghebbende de bedragen direct betaalt aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of dat die betaling via de kinderen loopt, dat voor de aftrek ook niet relevant is dat de kinderen recht hebben op studiefinanciering, temeer niet nu de studiefinanciering in 2010 werd verstrekt in de vorm van een lening, en dat het vertoogschrift te laat is overgelegd.
4.3
De Inspecteur stelt dat voor aftrek van studiekosten vereist is dat belanghebbende de bedragen direct betaalt aan DUO. Zij meent dat voor eventuele aftrek rekening gehouden moet worden met de studiefinanciering die DUO aan de kinderen betaalt maar stelt niet te weten hoe hoog dat bedrag was in 2010 omdat de dochter dat op het overgelegde bankafschrift heeft doorgestreept. Volgens de Inspecteur is het accepteren van de aftrek in de andere jaren een fout geweest.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Artikel 16A, eerste lid, onderdeel e, Landsverordening Inkomstenbelasting (LIB) bepaalt dat als buitengewone lasten aftrekbaar zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven van studie van een middelbaar beroeps- hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen tot 27 jaar tot ten hoogste NAf 10.000 per kind.
5.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 28 januari 2006 (ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9259) , waarin het ging opeen door Stichting studiefinanciering Curaçao (SSC) verstrekte studiebeurs, overwogen:
“De Raad overweegt dienaangaande dat van de aan SSC door belanghebbende betaalde bijdrage niet kan worden gezegd dat deze op een bepaald deel van de door SSC verstrekte beurs betrekking heeft. De Raad is daarom van oordeel dat slechts een pro rata toerekening van deze bijdrage aan de in de studiebeurs begrepen bestanddelen in aanmerking komt. De Raad overweegt daarbij dat voorzover studiekosten van een kind kunnen worden bestreden uit een aan het kind verstrekte studiebeurs, eventuele bijdragen van de ouder in de studiekosten van het kind niet drukken in de zin van de aanhef van artikel 16A LIB. De samenstelling van de beurs kan daarbij tot uitgangspunt worden genomen, in die zin dat de daarin voor studiekosten in de zin van artikel 16A, derde lid, LIB opgenomen bedragen ook feitelijk geacht worden door het kind daaruit te zijn voldaan.”
5.3.
De Raad ziet geen reden voor een andere benadering dan hetgeen in 2006 is beslist. Het gegeven dat de studiebeurs in 2010 in de vorm van voorwaardelijke beurs werd verstrekten, bij niet tijdig afstuderen moest worden terugbetaald, neemt niet weg dat de student daaruit een deel van de studiekosten kon betalen zodat die kosten in zoverre niet op belanghebbende drukten. Uitgangspunt is dus ook thans dat de studiekosten van de kinderen niet op belanghebbende drukken voor zover ze uit de studiebeurs kunnen worden voldaan.
5.4.
In de Wet studiefinanciering 2000 zijn de bedragen van de studiebeurs niet geoormerkt voor hetzij levensonderhoud, hetzij studie. Uitgangspunt is dat via de studiefinanciering een deel van het budget van studenten, inclusief collegegeld, wordt gedekt. Blijkens de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 december 2009, nr. HO&S/2009/171226, houdende het vaststellen van de normbedragen in de Wet studiefinanciering 2000 (Regeling normen studiefinanciering 2010) was in 2010 voor uitwonende studenten de basisbeurs € 266,23 per maand, uitgaande van een maandbudget van 794,67 per maand. Via de studiebeurs werd derhalve 33,5% van het maandbudget gedekt. Voor de door belanghebbende betaalde studiekosten betekent dat, dat zij voor 33,5% niet op hem hebben gedrukt omdat zij uit de studiefinanciering betaald hadden kunnen worden. Van het door belanghebbende betaalde bedrag van NAf 8.710,11 is (100 – 33,5) is derhalve 66,5% of NAf 5.792 aftrekbaar.
5.5.
De Raad is van oordeel dat voor de aftrekbaarheid niet van belang is of belanghebbende de studiekosten rechtstreeks aan DUO heeft betaald of dat hij dat heeft gedaan via zijn kinderen.
5.1
Belanghebbende heeft zich beroept op in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen door het volgen van de aangiften voor 2008, 2009 en 2011. Belanghebbende heeft niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat de inspecteur enige uitlating heeft gedaan waaruit belanghebbende kon opmaken dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling over de aftrek van de studiekosten. Het enkele feit dat de Inspecteur de aangiften over genoemde jaren heeft gevolgd, kan niet leiden tot in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen.
5.2
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is en dat het belastbaar inkomen moet worden verminderd met NAf 5.792 tot NAf 294.748.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking waarvan beroep en vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen van NAf 294.748.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. S. Verheijen, voorzitter, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2015.