ECLI:NL:GHARL:2017:5327

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
16/00521 en 16/00522
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomensbelasting en inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet voor inwoner met AOW-uitkering en Italiaans overheidspensioen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een inwoner van Nederland die AOW ontvangt en een Italiaans overheidspensioen geniet. De Belastingdienst had aanslagen opgelegd voor de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2011. De inspecteur had de aanslag inkomstenbelasting verminderd, maar de bezwaren tegen de aanslag Zvw ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

Het Hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep inzake de inkomstenbelasting niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het beroep te laat was ingediend. Het Hof stelt vast dat de termijn voor het instellen van beroep was verstreken, maar dat de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar niet eerder dan de dagtekening heeft plaatsgevonden. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, maar dat de inspecteur de aanslag Zvw terecht heeft opgelegd.

De beoordeling van het geschil richt zich op de vraag of de aanslag inkomensafhankelijke premie Zvw terecht is opgelegd. Het Hof verwijst naar EU-verordening 883/2004, die bepaalt dat de wetgeving van de woonstaat van toepassing is. Belanghebbende kan niet aantonen dat de Italiaanse wetgeving van toepassing is, en het Hof verwerpt haar stellingen over de vergoeding van zorgkosten door Italië. De conclusie is dat de inspecteur de aanslag Zvw terecht heeft opgelegd, en het hoger beroep inzake de inkomstenbelasting wordt gegrond verklaard, omdat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummers 16/00521 en 16/00522
uitspraakdatum: 27 juni 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2016, nummer AWB 15/1988 en AWB 16/825, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2011 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de aanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet en de daarbij berekende heffingsrente ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. De uitnodiging voor de zitting is op 28 februari 2017 per aangetekende post aan haar verzonden en is blijkens bericht van PostNL op 1 maart 2017 op haar adres afgeleverd.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1930, woont in Nederland. Zij geniet in het onderhavige jaar een AOW-uitkering, uitkeringen van de Stichting [A] en van [B] N.V. en een Italiaans overheidspensioen. Dit is het eerste jaar waarin belanghebbende inkomsten uit Italië aangeeft.
2.2.
Bij de uitspraak op bezwaar inzake de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen heeft de Inspecteur in verband met het overheidspensioen een aftrek elders belast toegepast.

3.Het geschil

In geschil is of aan belanghebbende terecht een aanslag inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet is opgelegd en of de aanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen tot het juiste bedrag is vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

Aanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen

4.1.
De uitspraak op bezwaar inzake de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen is gedagtekend 24 februari 2015. Er is geen reden aan te nemen dat de bekendmaking heeft plaatsgevonden na de dagtekening. Dat betekent dat de termijn voor het instellen van beroep eindigde op dinsdag 7 april 2015. De Rechtbank heeft het beroep ontvangen op 14 april 2015, dus een week na afloop van de termijn.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof is het poststempel op de enveloppe leesbaar, te weten 13 april 2015. Er is niet gesteld of gebleken dat de brief eerder ter post is bezorgd. Het beroep is derhalve te laat ingediend.
4.3.
Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die grond zouden kunnen zijn voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.4.
Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk. De Rechtbank heeft ten onrechte nagelaten het beroep inzake de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen niet-ontvankelijk te verklaren. Anders dan in de zaak die leidde tot HR 12 juli 2013, nr. 12/02259, ECLI:NL:HR:2013:21, gaat het Hof hier uit van een andere feitelijke grondslag dan de Rechtbank, te weten de leesbaarheid van het poststempel.
Aanslag inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet
4.5.
EU-verordening 883/2004 (hierna: de Verordening) regelt van welke EU-lidstaat het socialezekerheidsstelsel van toepassing is op de burger. Dat brengt mee dat die burger aanspraak kan maken op uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de socialezekerheidswetgeving van die lidstaat en dat hij premieplichtig is ingevolge die wetgeving.
4.6.
De Verordening vervangt met ingang van 1 mei 2010 EU-verordening 1408/71 (hierna: Vo 1408/71). Dit volgt uit artikel 90, eerste lid, en artikel 91, tweede volzin, van de Verordening en artikel 97 van EU-verordening 987/2009. Op grond van artikel 87, achtste lid, van de Verordening blijft Vo 1408/71 van kracht gedurende ten hoogste tien jaren en zolang de desbetreffende situatie voortduurt voor personen voor wie toepassing van die laatste verordening leidt tot toepassing van de wetgeving van een andere lidstaat.
4.7.
Op grond van artikel 11, derde lid, onderdeel e, van de Verordening geldt voor belanghebbende de wetgeving van haar woonstaat, Nederland. Belanghebbende wijst erop dat op grond van onderdeel b van die bepaling op ambtenaren de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waaronder de dienst ressorteert waarbij zij werkzaam zijn. Nu belanghebbende gepensioneerd is, en dus niet als ambtenaar werkzaam is, geldt deze bepaling in haar geval niet.
4.8.
Op grond van artikel 23 van de Verordening komen de verstrekkingen voor rekening van de desbetreffende Nederlandse fondsen. Belanghebbende stelt dat de onkosten voor haar gezondheidszorg uiteindelijk door Italië worden vergoed, maar zij geeft niet aan waarop deze stelling is gebaseerd. Het Hof verwerpt deze stelling, omdat zij in strijd is met de Verordening.
4.9.
Uit artikel 30 van de Verordening volgt dat Nederland bevoegd is van belanghebbende premies te heffen.
4.10.
Toepassing van Vo 1408/71 leidt niet tot een ander resultaat (artikel 13, tweede lid, onderdeel f van Vo 1408/71). Het Hof verwerpt daarom het standpunt van belanghebbende dat in dit geval Vo 1408/71 van kracht zou zijn gebleven.
4.11.
Belanghebbende woont in Nederland. Daarom valt zij in 2011 onder de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Op grond van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) valt zij dan ook onder de Zvw. Daarom is belanghebbende de inkomensafhankelijke premie verschuldigd (artikel 3, 41 en 42 van de Zvw).
4.12.
Belanghebbende verwijst in haar bezwaarschrift naar artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van Vo 1408/71. Zij stelt zich op het standpunt dat deze bepaling de rechthebbende de keuze geeft waar verzekerd te zijn. Deze bepaling heeft echter alleen betrekking op personen die, anders dan belanghebbende, geen recht hebben op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van de woonstaat.
4.13.
Voorts stelt belanghebbende dat in de Italiaanse ‘imposta’ tevens is begrepen ‘de inhouding van de medische zorg’. De desbetreffende belasting kan naar het oordeel van het Hof evenwel niet worden aangemerkt als premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten (HR 22 april 2016, nr. 15/03689, ECLI:NL:HR:2016:704).
4.14.
Belanghebbende heeft nog verwezen naar het tussen Nederland en Italië gesloten belastingverdrag. Dat verdrag heeft alleen betrekking op de heffing van belastingen en niet op de heffing van premie voor de Zvw. Daaraan doet niet af dat ingevolge artikel 49 van de Zvw de premie wordt geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van inkomstenbelasting geldende regels. Die bepaling heeft alleen betrekking op de wijze van heffing en niet op de hoogte van de premie.
4.15.
Conclusie is dat de Inspecteur aan belanghebbende terecht een aanslag inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet heeft opgelegd.
4.16.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd, zodat het hoger beroep ook in zoverre ongegrond is.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep inzake de premie Zvw ongegrond. Het hoger beroep inzake de inkomstenbelasting is gegrond, omdat de Rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat het Hof het hoger beroep inzake de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen en de daarmee verband houdende heffingsrente,
– verklaart het beroep tegen de uitspraken van de Inspecteur inzake de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen en de daarmee verband houdende heffingsrente niet‑ontvankelijk,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. N. Djebali, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 27 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 27 juni 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.