Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 20 maart 2012, nrs. 11/00043 tot en met 11/00058, betreffende verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting over verschillende tijdvakken in 2008 en 2009. De belanghebbende had bij de Rechtbank te Arnhem beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen door de Inspecteur op deze verzoeken. De Rechtbank had de beroepen gegrond verklaard en de Inspecteur opgedragen alsnog op de teruggaafverzoeken te beslissen. Echter, het Gerechtshof heeft deze uitspraak vernietigd en de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot de cassatieprocedure.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte ambtshalve afweek van de oordelen van de Rechtbank over de ontvankelijkheid van de beroepen. De Hoge Raad stelde vast dat de Rechtbank geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de feitelijke grondslag van de beslissing in hoger beroep niet was bestreden. Het Hof had zelf geen feiten vastgesteld die de beslissing van de Rechtbank onverenigbaar zouden maken. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de belanghebbende gegrond waren en dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing, en heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt het belang van de formele eisen voor het instellen van beroep en de rol van de rechter in het beoordelen van de ontvankelijkheid van beroepen.