ECLI:NL:GHARL:2017:5326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
16/00233 t/m 16/00242
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in het kader van WOZ-beschikkingen en OZB-aanslagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schending van de hoorplicht door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen. De heffingsambtenaar had WOZ-waarden vastgesteld voor verschillende onroerende zaken en de bijbehorende aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd. De belanghebbende, Woningbouwvereniging [X] [Z], had bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen en aanslagen, maar de heffingsambtenaar had de hoorzitting drie keer verplaatst zonder de belanghebbende daadwerkelijk te horen. De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak te doen. In hoger beroep stelde het Hof vast dat de heffingsambtenaar niet voldoende had voldaan aan de hoorplicht, aangezien hij niet had gevraagd naar de redenen voor de uitstelverzoeken van de belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht was geschonden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en er werd griffierecht vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 16/00233 tot en met 16/00242
uitspraakdatum: 27 juni 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2016, nummers AWB 15/3619 tot en met 15/3628, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
Woningbouwvereniging [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarden van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat] 17 (met 17A), [b-straat] 1 (met A t/m M), [c-straat] 25, [d-straat] 9 en 11, [e-straat] 16 (met 16A en 16B), [f-straat] 18 en 22 en [g-straat] 44 en 46, alle te [A] (hierna: de woningen), per waardepeildatum 1 januari 2014, vastgesteld voor het kalenderjaar 2015 op respectievelijk € 506.000, € 1.310.000, € 524.000, € 197.000, € 233.000, € 994.000, € 262.000, € 491.000, € 358.000 en € 391.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 992 en de heffingsambtenaar gelast het griffierecht van € 331 te vergoeden.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woningen en heeft bezwaar gemaakt tegen de desbetreffende WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB. In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht te worden gehoord.
2.2.
In zijn brief van 12 mei 2015 schrijft de heffingsambtenaar onder meer:
“In uw bezwaarschriften geeft u aan dat u gehoord wilt worden.
(…)
De hoorzitting zal worden gehouden op 28 mei 2015 van 11.00 – 12.00 uur. (…)”
2.3.
Bij e-mail van 25 mei 2015 reageert belanghebbende op de brief van 12 mei 2015. Belanghebbende verzoekt of het mogelijk is de hoorzitting te verplaatsen naar een datum die minimaal twee weken verder ligt dan 28 mei 2015.
2.4.
Op 26 mei 2015 corresponderen partijen per e-mail over een hoorzitting. De heffingsambtenaar antwoordt op de e-mail van belanghebbende van 25 mei 2015 dat de hoorzitting vanwege de planning niet verplaatst kan worden naar een latere datum. De heffingsambtenaar geeft aan dat eventueel telefonisch gehoord kan worden. Op dezelfde dag reageert belanghebbende dat zij niet in de gelegenheid is om op de hoorzitting van 28 mei 2015 te verschijnen en dat zij de voorkeur geeft aan een donderdag, bijvoorbeeld op 18 en 25 juni of 30 juli of een van de donderdagen daarna. Daarbij vermeldt belanghebbende dat zij niet afziet van de hoorzitting. Daarop antwoordt de heffingsambtenaar dat de door belanghebbende genoemde data niet mogelijk zijn en dat de hoorzitting verplaatst kan worden naar vrijdag 29 mei 2015 van 10.00 – 11.00 uur. Tevens herhaalt hij zijn aanbod om dan telefonisch te horen. Als belanghebbende geen gebruik maakt van deze uitnodiging gaat de heffingsambtenaar ervan uit dat belanghebbende afziet van haar recht gehoord te worden. Vervolgens geeft belanghebbende meteen aan dat zij niet in de gelegenheid is om van de hoorzitting op 29 mei 2015 gebruik te maken. Belanghebbende herhaalt haar eerder genoemde mogelijke data en noemt als extra datum 24 juni 2015, alsmede alle dagen na 30 juli 2015, indien een donderdag niet schikt. Belanghebbende vermeldt wederom in haar reactie dat zij nimmer afziet van de hoorzitting.
2.5.
Op 27 mei 2015 antwoordt de heffingsambtenaar per e-mail dat de door belanghebbende voorgestelde data niet mogelijk zijn. In een laatste poging de hoorzitting toch door te laten gaan, verplaatst de heffingsambtenaar deze naar maandag 1 juni van 14.00 – 15.00 uur. Opnieuw merkt de heffingsambtenaar op dat hij ervan uitgaat dat belanghebbende afziet van het recht gehoord te worden, indien zij niet verschijnt. Daarop antwoordt belanghebbende dat het niet mogelijk is op de hoorzitting te verschijnen. Vervolgens stelt belanghebbende de eerder genoemde data van 18, 24 en 25 juni en alle dagen met ingang van 30 juli voor. Daarbij merkt belanghebbende wederom op dat zij in het geheel niet afziet van de hoorzitting.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft op 13 juni 2015 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te horen.

3.Geschil

In geschil is of de hoorplicht is geschonden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan voordat het op bezwaar beslist belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt in afwijking van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb dat de belanghebbende slechts wordt gehoord indien hij daarom verzoekt.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het aan de gemachtigde is te wijten dat niet is gehoord. De heffingsambtenaar verwijst naar de “Handreiking Bezwaarschriftprocedure Awb” van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en naar de uitspraken van 2 november 2006, 8 maart 2007 en 30 juni 2009 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1826, ECLI:NL:CRVB:2007:BA0832 en ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1954). De heffingsambtenaar heeft zich gehouden aan de daarin gegeven aanwijzingen. Het verlenen van twee maal uitstel is voldoende. Dit vindt bevestiging in het rapport van de Nationale Ombudsman van 2011. Het uitstelverzoek van belanghebbende is pas op 25 mei 2015 verzonden en niet met redenen omkleed. Naar aanleiding hiervan heeft de heffingsambtenaar twee keer een andere datum voorgesteld. De volgende uitstelverzoeken zijn evenmin met redenen omkleed. Belanghebbende is voldoende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De regie wat betreft de hoorgesprekken ligt bij de heffingsambtenaar. Uitstel behoeft alleen te worden gegeven indien onder aanvoering van gewichtige redenen om uitstel wordt gevraagd. Dat is hier niet gebeurd. De heffingsambtenaar bestrijdt niet dat belanghebbende niet heeft afgezien van het recht te worden gehoord.
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht is geschonden. Belanghebbende heeft niet afgezien van het recht te worden gehoord. De heffingsambtenaar erkent dit in het hogerberoepschrift. Dit betekent dat de heffingsambtenaar heeft toegewerkt naar een situatie waarin niet meer kon worden gehoord. Er werden steeds data voorgesteld waarvan de heffingsambtenaar wist dat de gemachtigde dan was verhinderd. Naar een reden voor het uitstel is nooit gevraagd. De heffingsambtenaar heeft met zijn handelwijze diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Voorts heeft de heffingsambtenaar in strijd met artikel 4:5, eerste lid, onderdeel c, van de Awb niet om aanvullende gegevens gevraagd alvorens op het verzoek om uitstel te beslissen.
4.4.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de hoorplicht is geschonden. Uit de per
e-mail gevoerde correspondentie leidt het Hof af dat de heffingsambtenaar na zijn eerste afwijzing van belanghebbendes verzoek en het voorstel om telefonisch te horen, akkoord is gegaan met belanghebbendes volgende ongemotiveerde verzoek om verplaatsing van de hoorzitting. De heffingsambtenaar geeft aan dat de door belanghebbende voorgestelde data niet mogelijk zijn en stelt een datum voor een hoorgesprek voor die een dag na de eerder voorgestelde datum ligt. Nadat belanghebbende opnieuw ongemotiveerd verzoekt om uitstel, komt de heffingsambtenaar wederom aan dit verzoek tegemoet en stelt de daarna volgende werkdag voor. Nadat belanghebbende niet verscheen heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan zonder nader overleg met belanghebbende en tegen de uitdrukkelijke en herhaaldelijk geuite wens van belanghebbende in om gehoord te worden. Naar het oordeel van het Hof kan het enkel drie keer verplaatsen van de hoorzitting, geen rechtvaardiging vormen voor het achterwege laten van een hoorgesprek. Door niet te vragen naar de reden van de uitstelverzoeken heeft de heffingsambtenaar geen afweging kunnen maken tussen het belang van belanghebbende bij het uitstel van het hoorgesprek en het belang van de heffingsambtenaar bij een voortvarende behandeling.
4.5.
Dat de gemachtigde de reden van verhindering uit eigen beweging moet opgeven, volgt het Hof niet. De heffingsambtenaar heeft niet bekend gemaakt dat een uitstelverzoek gemotiveerd moet zijn. De verwijzing naar de “Handreiking Bezwaarschriftprocedure Awb” is daartoe onvoldoende. Evenmin heeft de heffingsambtenaar bekendgemaakt dat een verzoek om uitstel zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging ingediend moet worden. Indien de heffingsambtenaar van oordeel is dat het gevraagde uitstel niet wenselijk of niet mogelijk is, dient hij zelf de reden van verhindering te vragen en vervolgens de belangenafweging te maken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het beroep vastgesteld op € 992. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.485 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1,5 wegens samenhang  factor 1 (gewicht)  € 495).
Van de heffingsambtenaar zal op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht worden geheven van € 503.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.485,
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 503.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. N. Huizenga als griffier.
De beslissing is op 27 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. Huizenga) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 27 juni 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.