Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
31 december 2014, 15 april 2015, 14 oktober 2015 en 25 november 2015 die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
in het incident ex artikel 223 Rvheeft gevorderd. [geïntimeerde] heeft in dit kort geding in reconventie gevorderd:
11 april 2017 (met zaaknummer 200.211.405) heeft dat hof de zaak op vordering van [geïntimeerde] verwezen naar dit hof. Die zaak is bij dit hof aangebracht en staat (met zaaknummer 200.215.528) op de rol van 13 juni 2017 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] .
4.De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter
5.De motivering van de beslissing in het incident
in het incident ex artikel 351 en/of artikel 235 Rv(blijkens de incidentele memorie van [appellant] onder nummer 19:) voor het geval het hof mocht oordelen dat [geïntimeerde] met het vonnis van 25 november 2015 een executoriale titel heeft verkregen en op grond van artikel 435 Rv executoriaal beslag op de paarden van [appellant] kan leggen voor het bedrag van GBP 196.979,39 met rente,
primairex artikel 351 Rv de tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 november 2015 zal schorsen tot de datum waarop in hoger beroep bij in kracht van gewijsde gegaan arrest in beide procedures (zaaknummers 200.191.828 en 200.197.623) over het tussen partijen bestaande geschil zal zijn beslist, en:
’s- Hertogenbosch naar dit hof verwezen zaak. Daargelaten dat [appellant] nog niet heeft kunnen reageren op dat verzoek, ziet het hof op dit moment, gezien ook wat hierna wordt overwogen, geen grond voor toewijzing van dat verzoek. Het hof zal dan ook op de door [appellant] ingestelde vorderingen in het incident beslissen.