Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.1. [appellante 1] ,
in eerste aanleg: eisers in conventie, gedaagden in reconventie
[appellanten] ,
de erven,
1.Het geding in eerste aanleg
1 april 2015.
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 juni 2015 met memorie van grieven,
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep, (met producties),
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
3.De vaststaande feiten
2 (2.1 tot en met 2.16) de feiten vastgesteld. Tegen de vaststelling van de feiten in rechtsoverwegingen 2.15 hebben [appellanten] een grief (
grief 1 in het principaal hoger beroep) gericht. Het hof zal hierna met inachtneming van deze grief en met wat in hoger beroep tussen partijen is komen vast te staan, mede gelet op de inhoud van de overgelegde en niet betwiste stukken, de feiten zelf vaststellen.
b r u n a, die verklaart te hebben gehuurd de tot heden door [XY] gedreven handelszaak onder de naam [naam bedrijf] , (...)
Tot en met dertig juni 1900 eenentachtig:
Tot en met dertig juni 1900 eenentachtig:
.
- dat er tussen partijen een overeenkomst bestaat, gedateerd 31 augustus 1972 welke hierbij gaat.
- dat partijen thans nader overeenkomen een wijziging aan te brengen in art. 4.2 met betrekking tot de vastgestelde verkoopprijs.
- het in artikel 4.2 genoemd bedrag zal verlaagd worden van fl. 50.000,- (zegge: vijftigduizendgulden) naar fl. 41.500,- (zegge: éénenveertigduizendvijfhonderdgulden) met ingang van 20 februari 1995.
- dat huurder hiervoor in de plaats geen declaratie stuurt voor het aanbrengen van een brandwerend plafond in de door huurder gehuurde winkel, gelegen onder de woning van Dhr. en Mevr. [XY] aan de [adres] .
f2.812,00
f185,00 (bijdrage gas en licht van de familie [XY] ) is per saldo
f2.627,00 per
f2.812,00 (...);
De cessie
Het accessoire hypotheekrecht
Mededeling cessie
4.De vordering en de procedure in eerste aanleg
(ƒ 41.500,00) kosten koper;
5.Bespreking van de grieven in het principaal hoger beroep
grieven 2, 3 en 5vanuit verschillende invalshoeken bestreden.
10 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO6879).
ZC1368). Tot slot geldt dat de erven, als degenen die zich op de uitzondering van artikel 3:83 lid 1 BW beroepen, dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat de aard van het optierecht zich vanwege het persoonlijke karakter ervan tegen overdracht verzet.
ondernemingvan het echtpaar [XY] . Aan de erven kan worden toegegeven dat in de oorspronkelijke opzet van de overeenkomst de hoedanigheid van Bruna als boekhandelaar niet onbelangrijk was. Dit volgt onder andere uit de bewoordingen van artikel 1,6, waarin - kort gezegd - is bepaald dat Bruna het gehuurde niet anders zal mogen gebruiken dan voor de exploitatie van een van haar filialen en dat het woongedeelte na vertrek van het echtpaar [XY] bij voorkeur zal worden verhuurd aan de filiaalchef. De oorspronkelijke bedoeling van de overeenkomst is met instemming van het echtpaar [XY] in de loop der tijd door i) het loslaten van de in artikel 2,1 opgenomen koppeling tussen huur en omzet, ii) het staken van de onderneming/het verkooppunt door Bruna en iii) het toestaan van onderverhuur, gewijzigd van verhuur van onderneming naar verhuur van winkelruimte.
.De door de erven op de voet van artikel 3:34 BW ingeroepen nietigheid van de allonge en de zekerheidshypotheek zal daarom worden afgewezen.
grief 2aanvoeren, vast te stellen of de nalatenschap door de erven zuiver dan wel beneficiair is aanvaard. Ingeval van beneficiaire aanvaarding wordt de vordering van [appellanten] op de voet van artikel 4:223 lid 2 BW immers opgeschort totdat de vereffening is afgerond. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de erven door in de periode ná het overlijden van [X] en vóór het opmaken van de verklaring van beneficiaire aanvaarding de onder 2.17 genoemde brief van 4 juli 2014 te versturen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
grief 6is gegrond.
grief 4bestaat geen belang. De erven zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het principaal hoger beroep worden veroordeeld (1 punt in tarief II).
6.Bespreking van de grieven in het incidenteel hoger beroep
Grief IIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 6.5 dat van een ondeugdelijk en onrechtmatig ingeroepen gebruiksrecht met betrekking tot de winkelruimte geen sprake is. Aan beide grieven ligt ten grondslag dat het echtpaar [XY] aan Bruna nimmer toestemming heeft verleend om de winkelruimte aan [appellanten] in gebruik te geven. De grieven missen feitelijke grondslag omdat, zoals hiervoor onder 5.20 is geoordeeld, moet worden aangenomen dat het echtpaar [XY] met het gebruik van de winkelruimte door [appellanten] heeft ingestemd. Nu er geen sprake is van onrechtmatige onderverhuur en het niet doen van de mededeling van de cessie, zoals hiervoor onder 5.15 geoordeeld, niet onoorbaar is, behoeft de vraag of de erven schade hebben geleden, niet te worden behandeld.
Grief IIIin het incidenteel hoger beroep deelt het lot van de daaraan voorafgaande grieven I en II.