In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag erfbelasting. De belanghebbende, een kind van de erflater, heeft een aanslag erfbelasting ontvangen naar aanleiding van de verkrijging van een erfenis in 2014. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op € 162.548, met een belastingrente van € 291. Na bezwaar is de aanslag verminderd tot € 158.408 en de belastingrente tot € 279. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
De kern van het geschil is of de belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling zoals bedoeld in de Successiewet 1956. De belanghebbende heeft samen met de erflater een gezamenlijke huishouding gevoerd, maar stond niet ingeschreven als geregistreerd partner. De Inspecteur heeft de partnervrijstelling niet verleend, omdat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden die in de wet zijn gesteld. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor de partnervrijstelling, omdat hij geen mantelzorgcompliment heeft ontvangen voor de zorg die hij aan de erflater heeft verleend en omdat de erflater ten tijde van zijn overlijden een indicatie voor intramurale zorg had.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende heeft geen recht op de partnervrijstelling en de berekening van de belastingrente door de Inspecteur is correct. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.