3.3De rechtbank heeft in rechtsoverweging (r.o) 4.3 -samengevat- de volgende feiten en omstandigheden van belang geacht:
a. de kredietrelatie tussen de Rabobank en het Van Ee-concern was niet gecompliceerd; de Rabobank had slechts enkele bankrekeningen, twee geldleningen en een bankgarantie verstrekt;
b. vast staat dat de Rabobank gehouden was (op grond van de Wet Financieel Toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)) cliëntenonderzoek te doen om inzicht te krijgen in de structuur van het Van Ee-concern en in de activiteiten die in de verschillende rechtspersonen plaatsvonden en dat de Rabobank met name ook duidelijk moest krijgen wie de uiteindelijke begunstigde van de betrokken rechtspersonen was;
c. aangenomen kan worden dat het de Rabobank op grond van genoemde wetgeving niet was toegestaan een zakelijke relatie aan te gaan of een transactie uit te voeren voor een cliënt, indien dit inzicht niet was verkregen;
d. de vragen die de Rabobank heeft gesteld per e-mail van 12 oktober 2012 (geciteerd in r.o. 2.7 bestreden vonnis) dienen tegen deze achtergrond te worden bezien; op dat moment had de Rabobank al enige toelichting gekregen over de structuur van het Van Ee-concern en over de uiteindelijke begunstigde van de rechtspersonen, maar nog niet alle vragen waren afdoende beantwoord en er waren nieuwe vragen gerezen;
e. deze vragen dienden er onder meer toe, in het licht van het door artikel 3 Wwft voorgeschreven cliëntenonderzoek, om vast te stellen in hoeverre de genoemde rechtspersonen en of hun activiteiten integer waren; voor het (opnieuw) stellen van die vragen was te meer reden, gelet op het vaststaande feit dat de financieel adviseur van het Van Ee-concern, Hofman, in de loop van 2014 is veroordeeld wegens belastingfraude;
f. Van Ee heeft deze vragen niet meer willen beantwoorden omdat deze in het verleden al gesteld en beantwoord waren; Artikel 3 Wwft legt een bank echter de verplichting op om haar zakelijke relaties voortdurend te controleren en dat brengt mee dat zij vragen moet kunnen herhalen; Van Ee kon daarom met zijn weigering deze vragen te beantwoorden niet volstaan met een algemene verwijzing naar eerder gegeven antwoorden;
g. de Rabobank heeft het Van Ee-concern ruimschoots de gelegenheid gegeven om de verzochte informatie te verstrekken alvorens de relatie werd opgezegd bij brief van 10 januari 2013;
h. het Van Ee-concern heeft vervolgens een redelijke termijn gekregen om een andere bank te zoeken;
i. niet gesteld of gebleken is van ernstige financiële problemen bij de verschillende rechtspersonen omdat bijvoorbeeld de financieringsbehoefte niet elders ondergebracht kon worden.
De rechtbank heeft op grond van deze feiten en omstandigheden geoordeeld dat de beëindiging van de kredietrelatie met het Van Ee-concern naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar moet worden geacht. De vorderingen van Bosee c.s. zijn op die grond afgewezen.