Op grond van het bestuursbesluit (van 21 juni 2007) zou de betaling van € 350.000 aan [Bedrijf Z] pas op 19 juli 2007 moeten worden verricht. Uit de overgelegde en toegelichte e-mails volgt dat [appellant 1] vóór de uitvoering ervan bezwaar heeft gemaakt tegen deze betaling. Zijn eerste bezwaar volgt uit een e-mail van 16 juli 2007 aan de notaris (productie 13 van [appellant 1] en [appellant 2] in eerste aanleg). Hierop zijn een aantal e-mails gevolgd (zie producties 6, 8 en 9 bij conclusie van antwoord), waaronder een e-mail van 12 augustus 2007 van [appellant 1] aan [bestuurder 1] met een cc aan onder meer de notaris, waarin hij schreef dat het geldbedrag van [bestuurder 2] zou worden teruggestort naar Zwitserland en dat dan de blokkade kon worden opgeheven. Hieruit heeft de notaris redelijkerwijs kunnen afleiden dat [appellant 1] toestemming gaf om de € 350.000 uit te betalen; dat dit moest uit het geld van [bestuurder 2] behoefde hij daaruit niet op te maken. In een e-mail van 14 augustus 2007 (10.36 uur) van [bestuurder 1] namens [Bedrijf Y] gericht aan de notaris is onder meer het volgende vermeld:
"Mede als voorzitter van de Stichting (…) verzoek ik u thans nadrukkelijk uitvoering te geven aan de betaling van een bedrag ad. € 350.000 t.b.v. [Bedrijf Z]
Graag verwijs ik daarbij naar het bestuursbesluit (…)
Verder kunt u desgewenst de rechtmatigheid van ons bestuur en daarmede van het genomen "besluit inzake besteding van gelden" controleren bij de Kamer van Koophandel.
Ondanks het feit dat investeerder [appellant 1] wellicht een andere mening is toegedaan, vermeld ik dat hij terzake geen zeggenschap of beslissingsrecht kan doen gelden. Bij een probleem dient hij zich tot de Stichting te wenden die ten behoeve van investeerders overeenkomsten sluit. [appellant 1] heeft door ondertekening van de overeenkomst de voorwaarden geaccepteerd.
Verder wijs ik er op dat het niet uitvoeren van de betalingsopdracht grote schade zal toebrengen aan het project en de bij ontwikkelingen in Turkije betrokken personen/bedrijven.
Zonder uw omgaand tegenbericht ga ik ervan uit dat de opdracht wordt afgewerkt als hier bedoeld. (…)"
In reactie op deze e-mail liet een medewerkster van de notaris aan [appellant 1] per e-mail van 14 augustus 2007 (5.23 PM), met kopie aan [Bedrijf Y] ( [bestuurder 1] ), het volgende weten:
"U heeft aan de Stichting (…) en aan mij medegedeeld dat u niet akkoord gaat met de uitkering van de gelden.
In opdracht van de Stichting ben ik niet overgegaan tot uitkering van deze gelden.
Het bestuur van Stichting (…) heeft mij aangegeven uit coulance overwegingen niet te zijn overgegaan tot uitkering van de gelden.
Heden heeft [bestuurder 1] als voorzitter van de Stichting mij alsnog de opdracht gegeven om de gelden zoals opgenomen in het bestuursbesluit (…) uit te voeren.
Wij hebben nogmaals inzage gedaan in het Kamer van Koophandel en daaruit blijkt dat u formeel gezien geen bevoegdheid heeft in Stichting (…). Ook in de door u met Stichting (…) overeengekomen leningovereenkomst staan geen bepalingen waaruit blijkt dat u de bevoegdheid heeft om betalingen te blokkeren.
Op grond hiervan ben ik verplicht de opdracht van de Stichting uit te voeren. Heden hebben wij de betaling van € 350.000,00 aan [Bedrijf Z] uitgevoerd.
Bij vragen verzoek ik u contact op te nemen met [bestuurder 1] ."
In de e-mail van 15 augustus 2007 (21:52:53 uur) stuurt [appellant 1] aan de medewerkster van de notaris, met een cc aan onder meer [Bedrijf Y] ( [bestuurder 1] ) en de notaris, een bericht met de volgende inhoud:
"verdere betalingen kunnen alleenmaar gedaan worden met goedkeuring van de penningmeester."