Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
17 januari 2017
.wonende te
[Z](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 2.135.061. Tevens is een bedrag van € 22.816 aan heffingsrente in rekening gebracht.
.
2.Feiten
VALUATION
€ 20,750,000 VAT included
€ 2,500,000 VAT included
€ 3,300,000 VAT included
€ 225,000 VAT included
€ 2,450,000 VAT included”
€ 4.000.000 en op 19 december 2007 ongeveer 132 ha aan eveneens [L] voor € 11.000.000.
Uitgangspunten
circa 9,4 hectare(bouwgrond, aantal kavels nnb)
circa 9,4 hectare- uitgeefbaar circa
70.000 m2
EUR 31.162.600.
- the amount which has to be placed on deposit has to be identical to the amount of the loan due by EURL [L] to ourselves;
3.Inhoud van de overeenkomst
bijlage 8aan deze vaststellingsovereenkomst een overzicht hechten waaruit het verloop van de rekening-courant tussen [H] en [belanghebbende] over de jaren 2006 tot en met 2008 blijkt. Het omzettingsbesluit heeft immers alleen betrekking op de stand per 1 januari 2006. Alle nadien gepleegde stortingen dan wel onttrekkingen dienen gewoon in rekening-courant verwerkt te worden.
bijlage 2bij deze overeenkomst. [Belanghebbende] kan geen rechten ontlenen aan de in deze bijlage opgenomen waarden voor de waardering van de box III panden per ultimo 2008. [Belanghebbende] dient in zijn aangifte 2008 per ultimo per object een gemotiveerde waarde in het economische verkeer af te geven.
4.Reikwijdte van de overeenkomst
5.Nakoming, aanpassing dan wel beëindiging
6.Rechtsmiddelen
€ 1.800.000 ex
€ 4.000.000 ex
€ 11.000.000 ex”
122 percelen, in het kadaster opgenomen als grond of te bebouwen terrein, buurtschap “ [R] ”, sectie F, nummers 912 tot 1033 voor een totale oppervlakte van 15ha 74 ca 49ca.
67ha 19a 64ca
€ 782.157, het inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd tot € 14.566.509 en het inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op een door partijen vast te stellen bedrag, mits de navorderingsaanslag niet op een hoger bedrag wordt vastgesteld. Voor het jaar 2009 heeft de Rechtbank het inkomen uit werk en woning met € 731.400 verhoogd tot € 782.862, het inkomen uit aanmerkelijk belang gehandhaafd op € 2.700 en het inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op een door partijen vast te stellen bedrag, mits de aanslag niet op een hoger bedrag wordt vastgesteld.
3.Geschil
€ 11.000.000 en de vordering op [I] BV van € 1.604.178, strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
,hetgeen meebrengt dat in die jaren respectievelijk € 520.000 en € 220.000 tot het inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden gerekend. Ook voor het jaar 2009 beroept de Inspecteur zich op interne compensatie (zie stuk 15 augustus 2016, p. 40). Hij merkt op dat ten laste van het account van [Y] SA bij [W] Bank op 17 november 2009 een onttrekking van € 94.000 heeft plaatsgevonden ten gunste van belanghebbende of een gelieerde vennootschap, welk bedrag tot het inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden gerekend.
4.Overwegingen
28 december 2007 van € 1.300.000 van [M] SA naar de privébankrekening van belanghebbende, als de overboeking van € 32.618 naar de bankrekening van [Y] SA, als liquidatie-uitkeringen in de zin van artikel 4.34 Wet IB kunnen worden aangemerkt (zie 2.16). Belanghebbende heeft deze uitkeringen niet aangegeven. Voorts heeft belanghebbende erkend dat hij voor het jaar 2007 het saldo van zijn banktegoed bij de [W] Bank van gemiddeld € 2.060.017 ten onrechte niet in box 3 heeft aangegeven (stuk 23 juni 2016, onderdeel 2.52). Deze gebreken in de aangifte IB/PVV 2007 leiden ertoe dat als gevolg van die aangifte verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd een aanzienlijk bedrag aan inkomstenbelasting niet zou worden geheven.
(vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
€ 11.000.000 en de daarover verschuldigde renten niet kunnen worden terugbetaald. Belanghebbende heeft geen financiële stukken ingebracht waaruit de vermogenspositie van [Y] SA in 2008 en 2009 kan worden afgeleid. Dat [W] Bank in 2012 zich op basis van de cross pledge overeenkomst heeft verhaald op het banktegoed van [Y] SA, heeft op zichzelf geen betekenis voor de vermogenspositie in 2008 en 2009. Hetzelfde heeft te gelden voor het feit dat [Y] SA in 2013 is geliquideerd, nu niet bekend is waarom [Y] SA geliquideerd is. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding voor een afwaardering van de terbeschikkingsstellings- en rentevorderingen in de desbetreffende jaren.
€ 536.360 (2008) en € 536.360 (2009) in aanmerking te worden genomen.
€ 297.844. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht alsnog rekening te houden met de hypothecaire schuld van de [a-straat] 3 te [GG] die niet in de vaststellingsovereenkomst betrokken zou zijn. Het Hof zal belanghebbende daarin niet volgen, aangezien een vaststellingsovereenkomst voor beide daarbij betrokken partijen bindend is (vgl. HR 12 augustus 2005, nr. 40805, ECLI:NL:HR:2005:AU0889). Het Hof is onvoldoende gebleken dat belanghebbende niet aan de vaststellingsovereenkomst gebonden zou zijn, zeker niet nu hij zich beroept op andere afspraken uit deze overeenkomst.
5.Proceskosten
€ 490 per punt.
6.Beslissing
€ 2.450, en
€ 123 in hoger beroep.
17 januari 2017.
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij