Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
28 maart 2017
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
minimaal7% rente in rekening zou worden gebracht. Overigens verklaart [Q] nu juist: “Verder bedingt [P] bij deze financieringen een strafconversierecht, waarvan zij gebruik kan maken zodra de onderneming 2 of meer termijnen (rente en aflossingen zijn per kwartaal achteraf verschuldigd) niet heeft voldaan. (...) Als gevolg van deze ‘stok achter de deur’ wordt de positie van [P] min of meer vergelijkbaar met die van een aandeelhouder die financiering verstrekt aan zijn eigen onderneming.”. De omstandigheid dat Rabobank in 2005 en 2006 bereid is gebleken [G] BV in totaal € 2.900.000 te verstrekken snijdt eveneens geen hout. Ten eerste gaat het bij de vordering niet om een geldverstrekking aan [G] BV, maar aan [F] . Voorts zijn ten behoeve van Rabobank nu juist wel zekerheden gesteld. Ten aanzien van de geldverstrekking door ING, die overigens ook zekerheden heeft bedongen, wijst het Hof op het hiervoor – onder 2.13 – aangehaalde e-mailbericht van ING, waaruit niet alleen onvoldoende concreet blijkt dat ING – zonder zekerheden – op 26 oktober 2004 bereid zou zijn [F] een geldlening te verstrekken van een overeenkomstige omvang als belanghebbende heeft gedaan, maar waaruit veeleer valt af te leiden dat ING bij de verstrekking van de geldlening die belanghebbende in 2005 aan [F] heeft verstrekt, zich dan in detail had willen verdiepen in de realiteitszin van de toekomstperspectieven van [G] BV, iets wat zij als gevolg van de gekozen financieringsvorm via privé niet heeft gedaan. Niet is aannemelijk geworden dat zulks in op 26 oktober 2004 anders was.
5.Proceskosten
6.Beslissing
28 maart 2017in het openbaar uitgesproken.