Uitspraak
Esborg,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
30 januari 2013, 29 mei 2013 en 25 juni 2014 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- het herstelexploot van 3 oktober 2012,
3.De vaststaande feiten
.Mede gelet op hetgeen verder in hoger beroep is komen vast te staan gaat het in deze zaak om het volgende.
De Laenenheeft plaatsgevonden in twee fasen, hierna aan te duiden met fase I en fase II.
De Laenen. Zij zijn daartoe in contact getreden met makelaar Schreuder (die in de persoon van mevrouw [C] en mevrouw [D] ) aan de zijde van Esborg de verkoop begeleidde. De gesprekken omtrent een te sluiten koop/aannemingsovereenkomst vonden plaats tegen de achtergrond van een beeldkwaliteitsplan (DHE Deelgebied 3, 15 maart 2010), waarin een schetsmatige weergave van de te realiseren woningen was opgenomen. De betreffende tekening is als bijlage I aan het vonnis van 29 mei 2013 van de rechtbank gehecht, met daarop de door de rechtbank aangebrachte kavelaanduiding “ [00] ”. Het hof zal die tekening hierna invoegen.
De Laenen. Overeenkomstig het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is op de ten westen van kavel [00] gelegen bouwkavel een woning ontworpen en inmiddels gerealiseerd die, als vergelijking plaatsvindt met bijlage I en II, qua omvang en locatie treedt buiten de kaders van de schetsmatig aangeven bebouwing. De gerealiseerde nieuwbouw belemmert het vrije zicht vanaf kavel [00] aanzienlijk. Op de perceelsgrens is, op 9 meter van de achtergevel van [geïntimeerden] c.s., over de volle breedte in donkere steen een blinde muur opgetrokken van 3,25 meter hoog, welke muur deels de zijmuur is van een aanpandige garage van een andere woning; de woning zelf staat dichterbij de perceelgrens van kavel [00] dan de schetsmatig aangegeven woning op de hiervoor bedoelde bijlagen I en II. Het onder 3.6 genoemde vrije zicht van 60% is feitelijk teruggebracht tot nul.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief Iheeft betrekking op de door de rechtbank toegestane eiswijziging van [geïntimeerden] c.s. in eerste aanleg en het voorbijgaan aan het bezwaar van Esborg tegen die eiswijziging.
grief 2stelt Esborg aan de orde dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] c.s. aan de bewijsopdracht hebben voldaan. In
grief 3neemt Esborg stelling tegen de omvang van de door [geïntimeerden] c.s. gestelde schade.
Grief 4bouwt voort op deze grieven en is gericht tegen de toewijsbaarheid van de vorderingen van [geïntimeerden] c.s..
grief in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroepte beoordelen en daarna
grief 2in het principaal hoger beroep . Het hof stelt overigens vast dat het incidenteel hoger beroep nodeloos is ingesteld: [geïntimeerden] c.s. zijn immers in eerste aanleg geheel in het gelijk gesteld, zodat er voor hen geen aanleiding was om zelf hoger beroep in te stellen. Bij het slagen van een grief van Esborg c.s. dient het hof op grond van de (positieve zijde van) de devolutieve werking van het hoger beroep stellingen van [geïntimeerden] c.s. die zij in eerste aanleg hebben gevoerd en die onbehandeld zijn gebleven of zijn verworpen en die in hoger beroep zijn gehandhaafd opnieuw, zo nodig ambtshalve, te onderzoeken, voor het geval die stellingen relevant worden voor de beslissing in hoger beroep.
[D] en mevrouw [I] in het geding gebracht.
Grief 2in het principaal hoger beroep slaagt.
grief 3die betrekking heeft op de (omvang van de) schade bij gebrek aan belang geen beoordeling meer. Uit het slagen van grief 2 volgt dat
grief 4is eveneens terecht is voorgesteld.