ECLI:NL:GHARL:2017:10899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
16/01190 en 16/01191
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en betrokkenheid bij hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst vernietigde. De Inspecteur had belastingaanslagen opgelegd voor het jaar 2012, waarbij belanghebbende betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen onterecht waren opgelegd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een hoger resultaat uit de hennepteelt heeft behaald dan hij zelf heeft opgegeven. Belanghebbende heeft verklaard dat hij slechts € 1.100 heeft verdiend met de hennepteelt, terwijl de Inspecteur een veel hoger bedrag aan opbrengst heeft berekend. Het Hof concludeert dat de Inspecteur niet kan bewijzen dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, en dat er geen grond is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Het Hof vermindert de aanslagen en oordeelt dat de belasting die over het bedrag van € 1.100 verschuldigd is, niet relatief en absoluut aanzienlijk is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de aanslagen worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 20.945 en een bijdrage-inkomen van € 1.100. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 16/01190 en 16/01191
uitspraakdatum: 12 december 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 september 2016, nummers AWB 16/2309 en 16/2310, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2012 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar inzake de aanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen ongegrond verklaard. Voorts heeft hij de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen en de belastingrente verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende dreef onder de naam [A] een onderneming in het door hem gehuurde pand aan de [a-straat] 39 te [B] . De onderneming is per 1 maart 2011 gestaakt. De huurovereenkomst van het pand kon evenwel niet worden beëindigd.
2.2.
Op 27 maart 2012 heeft de politie in dat pand een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 304 planten.
2.3.
Op 29 maart 2012 heeft de politie belanghebbende als verdachte gehoord. Volgens het proces-verbaal heeft belanghebbende onder meer verklaard:
“Ik ben huurder van het genoemde pand. (…) Ik huurde het bedrijf omdat ik voor mijzelf was begonnen met een autoschade bedrijf “ [A] ”. (…) Ik ben met veel enthousiasme begonnen, maar het liep niet zo als verwacht. (…) Al na een paar maanden kon ik de huur niet meer betalen. Vervolgens kwamen er nog een paar maanden huur bij en ik kwam verder in de financiële problemen. Ik heb nog een gesprek gehad met de verhuurder om het contract te ontbinden, maar de verhuurder hield vast aan de gemaakte afspraken en wilde dat ik nog minstens een jaar en een paar maanden de huur zou betalen. Ik had het geld echter niet. (…) Via via kreeg ik van een kennis een oplossing voor mijn probleem. Ik kon geld lenen van iemand anders om een hennepkwekerij op te zetten. Ik had er geen ervaring mee. Mij is wel verteld hoe ik het moest doen. (…) Ik heb 290 hennepplanten gekweekt en daar 1 mislukte oogst van gehad. (…) Na de mislukte oogst heb ik nieuwe plantjes gekocht. De oude plantjes heb ik weggegooid. Er is wel wat uitgekomen maar niet goed bevonden. (…) Ik had ongeveer 5, 7 kilo (…) De opbrengst is weggegaan voor 4300 Euro per kilo naar degene die de materialen voor de kwekerij leverde. Ik heb er uiteindelijk van die oogst niets gekregen. Eerlijk gezegd heb ik er 1100 Euro aan overgehouden. De rest ging naar de leverancier. (…) Ik heb voor die 1100 Euro de driehonderd plantjes gekregen. (…) Ik was meer dan 25.000 Euro kwijt aan het opzetten en aankopen van plantjes en materialen. Ik heb minimaal dat bedrag als schuld staan bij de leverancier en de geldschieter voor de kwekerij.”
2.4.
Met dagtekening 19 oktober 2012 heeft de Politie Utrecht, District West, team [B] aan de Inspecteur een brief gezonden, waarin onder meer staat:
“Op dinsdag, 27/03/2012 heeft de politie Utrecht op de locatie [a-straat] 39 te [B] een in werking zijnde hennepkwekerij ontmanteld. Daarmee is een misdrijf op heterdaad ontdekt. (…) Als verdachte(n) word(t)en vooralsnog aangemerkt: [X] (…) Betrof een bedrijfspand waarin op de eerste verdieping een in werking zijnde hennepkwekerij bevond in een zogenaamde geprepareerde ruimten. Planten waren oogstrijp ( 3 a 4 weken) (…) Indicatie over het aantal eerdere oogsten (…): een (1) eerdere oogsten.”
2.5.
Met dagtekening 10 december 2012 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende:
“Op grond van het Convenant Aanpak Hennepteelt zijn wij, als Belastingdienst, geïnformeerd van het feit dat in 2012 sprake is geweest van een hennepkwekerij in het pand [a-straat] 39 te [B] . Ontruiming van de laatste kwekerij heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012. De inkomsten hiervan moeten worden aangemerkt als inkomsten uit overige werkzaamheden en dienen opgegeven te worden in een aangifte inkomstenbelasting 2012.
Om het een en ander te zijner tijd te kunnen beoordelen verzoek ik u mij de volgende informatie te sturen:
1) een specificatie van de opbrengsten (…)”
2.6.
In antwoord op de hiervoor aangehaalde brief schrijft belanghebbende met dagtekening 7 januari 2013 aan de Inspecteur:
“Vanwege het feit dat de politie een inval heeft gedaan voor dat de hennep werd geoogst, moet ik u mededelen dat ik aan deze hennepteelt helemaal niets verdient hebt € 0.00.”
2.7.
Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte voor de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.845. Daarin is geen bedrag begrepen in verband met de teelt van hennep.
2.8.
Tot de stukken van het geding behoort een mutatierapport van de politie Utrecht met dagtekening 16 oktober 2013, dat onder meer als volgt luidt:
“Na aanleiding van onvoldoende bewijs en een te lange periode geen inzet op onderzoek (…) zaak geseponeerd.”
2.9.
Bij brief van 16 oktober 2013 is de sepotbeslissing aan belanghebbende meegedeeld.
2.10.
Met dagtekening 8 oktober 2015 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer:
“De inkomsten die u genereert uit de handel in hennep worden aangemerkt als “Resultaat overige werkzaamheden”. U dient deze inkomsten aan te geven in uw aangiften inkomstenbelasting over het jaar 2012.
Uit het onderzoek is gebleken dat er sprake is geweest van tenminste 1 oogst á 290 hennepplanten uitgaande van een groeicyclus van 10 weken. Hierdoor kom ik tot de navolgende bruto opbrengst in 2012, waarbij ik ben uitgegaan van de norm, zijnde 28,2 gram per plant. De gramprijs wordt door mij gesteld op € 3,28, zijnde de prijs die op dat moment in de markt gehanteerd is.
Op 29 maart 2012 heeft u bij de Politie verklaard dat u 290 hennepplanten heeft gekweekt. U heeft verder aangegeven dat dat opbrengst van 5 tot 7 kilo voor € 4.300 is verkocht. De opbrengst is gegaan naar degene die de materialen heeft geleverd. U heeft de naam van deze persoon niet willen noemen. Uw verklaring is daarom niet verifieerbaar. Ik heb daarom besloten de opbrengst geheel aan u toe te rekenen. Ik heb hierbij de volgende berekening gemaakt.
Opbrengst hennep per oogst
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
290 planten x 28,2 gram hennep per plant = 8178 gram
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 8178 gram x € 3,28 =
26.824
Afschrijvingskosten
200
-
Hennepstekken: 290 x € 2,50 =
725
-
Variabele kosten: 290 x € 2,45 =
711
-
Opbrengst per oogst
25.188
Ik heb dan ook besloten op dit punt van de aangifte af te wijken met € 25.188.
Het is vaste rechtspraak dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien zowel absoluut als relatief sprake is van een aanzienlijke te lage aangifte inkomstenbelasting 2012. Op basis van mijn berekening van het verkregen voordeel over 2012 ten bedrage van € 25.188 is er sprake van een substantieel deel van het inkomen dat niet is aangegeven. Dit betekent dat u niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Omdat u niet de vereiste aangifte heeft gedaan is (…) sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Dit betekent dat hij moet blijken dat en in hoeverre de opgelegde aanslag onjuist is.”
2.11.
De Inspecteur heeft met dagtekening 23 oktober 2015 de in geding zijnde aanslagen opgelegd, berekend naar respectievelijk een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 19.845 + € 25.188 =) € 45.033 en een bijdrage-inkomen van € 25.188.

3.Het geschil

In geschil is of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Gevolgen sepot

4.1.
Belanghebbende wijst erop dat hem op 16 oktober 2013 is meegedeeld dat de zaak tegen hem is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Dat de Inspecteur nadien in verband met deze feiten alsnog een belastingaanslag oplegt, is volgens belanghebbende in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
4.2.
Belanghebbende erkent dat hij is betrokken bij een hennepkwekerij en hij geeft uiteindelijk toe dat hij daarmee heeft verdiend. Hij is als verdachte aangemerkt, maar de vervolging is geseponeerd. Naar het oordeel van het Hof staat een dergelijk sepot niet eraan in de weg dat de behaalde baten nadien worden betrokken in de belastingheffing. Ook de omstandigheid dat tussen de datum van het sepot (16 oktober 2013) en de aankondiging van de aanslag (8 oktober 2015) geruime tijd is verlopen, staat niet in de weg aan het opleggen van aanslagen. De aanslagen zijn opgelegd binnen de wettelijke termijn van drie jaren na afloop van het belastingjaar.
Omkering bewijslast
4.3.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende door de opbrengst van de kwekerij niet aan te geven niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
4.4.
Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Indien sprake is van een gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, en HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083). Bij de beoordeling van een en ander moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen (vgl. HR 9 januari 2015, nr. 13/03820, ECLI:NL:HR:2015:17).
4.5.
In dit verband stelt de Inspecteur dat belanghebbende een hennepkwekerij exploiteerde, dat deze in het onderhavige jaar één oogst heeft opgeleverd en dat belanghebbende daarmee € 25.188 opbrengst heeft genoten. Deze opbrengst heeft belanghebbende niet in zijn aangifte vermeld. Voorts heeft belanghebbende ten onrechte alleenstaande-ouderkorting geclaimd. Op deze wijze heeft belanghebbende niet de vereiste aangifte gedaan, aldus de Inspecteur.
4.6.
Belanghebbende stelt daartegenover uiteindelijk dat hij de kwekerij heeft geëxploiteerd samen met anderen, dat niet hijzelf maar een van de anderen de hennepplanten heeft verkocht en dat hij van die opbrengst niet meer heeft ontvangen dan € 1.100.
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende in verband met financiële problemen bereid was de door hem gehuurde bedrijfsruimte ter beschikking te stellen voor hennepteelt. Voorts acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende zelf geen kennis had van de teelt van hennep. In verband daarmee en gelet op de financiële problemen van belanghebbende acht het Hof evenzeer aannemelijk dat belanghebbende heeft samengewerkt met anderen die konden zorgen voor de nodige kennis en de voor de kwekerij benodigde middelen. Deze anderen zullen hebben bedongen in belangrijke mate te delen in de opbrengst van de teelt. De Inspecteur heeft bij zijn berekening ten onrechte geen rekening gehouden met de verdeling van de opbrengst. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een groter aandeel in de opbrengst van deze ene oogst heeft gehad dan de door belanghebbende gestelde € 1.100.
4.7.
Ten overvloede overweegt het Hof nog het volgende. Als – zoals de Inspecteur stelt – belanghebbende de kwekerij volledig voor eigen rekening exploiteerde, moet bij de berekening van het behaalde resultaat rekening worden gehouden met de op de opbrengsten drukkende kosten. Tot die kosten behoren niet slechts de afschrijvingen op de bedrijfsmiddelen, maar ook het verlies (ter grootte van de boekwaarde) van de bedrijfsmiddelen doordat deze bij de politie-inval in beslag zijn genomen. Tot de kosten behoren voorts de 290 hennepstekken die, zo stelt belanghebbende, zijn aangeschaft en die eveneens bij de inval in beslag zijn genomen en nadien vernietigd. Dat belanghebbende de omvang van dat verlies niet met bescheiden kan onderbouwen, maakt niet dat het verlies volledig buiten beschouwing zou moeten blijven. De Inspecteur heeft in zijn berekening daarmee ten onrechte geen rekening gehouden.
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat het resultaat uit overige werkzaamheden dat belanghebbende ten onrechte niet in zijn aangifte heeft vermeld, hoger was dan € 1.100.
4.9.
Voor wat betreft het ten onrechte claimen van de alleenstaande-ouderkorting, heeft de Inspecteur niet gesteld dat belanghebbende zich daarvan bij het doen van aangifte bewust was, dus dat blijft buiten beschouwing bij de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan.
4.10.
Naar het oordeel van het Hof is de belasting die over de hiervoor vermelde € 1.100 is verschuldigd niet relatief en absoluut aanzienlijk. Er is dan ook geen grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
Hoogte aanslagen
4.11.
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende een resultaat uit overige werkzaamheden van € 1.100 ten onrechte niet in zijn aangifte heeft vermeld. Een hoger bedrag heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Dat brengt mee dat het belastbare inkomen uit werk en woning moet worden vastgesteld op (€ 19.845 + € 1.100 =) € 20.945 en het bijdrage-inkomen op € 1.100.
4.12.
De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende in zijn aangifte ten onrechte de alleenstaande-ouderkorting heeft geclaimd en dat deze korting bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte in aanmerking is genomen. Hij stelt zich op het standpunt dat bij wijze van interne compensatie deze korting moet vervallen als de aanslag om andere redenen wordt verminderd. Belanghebbende heeft daartegen niets aangevoerd. Bij de aanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen moet met die korting dus geen rekening worden gehouden.
Incidenteel hoger beroep
4.13.
In het hoger beroep voert de Inspecteur aan dat de Rechtbank, na de bewijslast te hebben omgekeerd en verzwaard, ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn schatting niet redelijk was. Nu het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, komt het aan de beoordeling van de redelijkheid van de schatting niet toe, zodat het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ongegrond moet worden verklaard. Voor zover de Inspecteur heeft bedoeld te stellen dat ook zonder omkering van de bewijslast de aanslagen hoger moeten worden vastgesteld dan de Rechtbank heeft gedaan, heeft hij deze stelling – zoals hiervoor is overwogen – niet aannemelijk gemaakt.
Verzamelinkomen en belastingrente
4.14.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd zodat het hoger beroep in zoverre slechts gegrond is voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslagen betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het principale hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Omdat aan belanghebbende een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener (artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 1.511. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.485 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (3 punten (hogerberoepschrift, schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 495) en € 29,66 voor reiskosten, ofwel € 1.514,66 in totaal.
De proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 3.025,66.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.945 zonder toepassing van de alleenstaande-ouderkorting,
– vermindert het verzamelinkomen dienovereenkomstig,
– vermindert de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 1.100,
– vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.025,66, te betalen aan mr. B. Molenaar en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 12 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(E.D. Postema)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 12 december 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.