Dat [appellant] de woning (bij wetenschap van de juiste oppervlakte) niet zou hebben willen kopen heeft hij niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld. Ook ter zitting in hoger beroep heeft hij, hoewel het hof daarnaar nadrukkelijk en bij herhaling heeft gevraagd, niet met zoveel woorden verklaard dat hij de woning dan niet had willen kopen. Uit niets blijkt ook dat [appellant] een serieuze poging heeft gedaan om de koop ongedaan te maken dan wel de voorwaarden daarvan te wijzigen toen hem bleek dat de taxatie van 27 augustus 2014 uitging van een oppervlakte van 140m2. Dat in de koopovereenkomst is bepaald dat de verkopers niet aansprakelijk zijn voor een afwijkende maatvoering doet er niet aan af dat verkopers zich niet onder alle omstandigheden op een dergelijke clausule kunnen beroepen en [appellant] hoe dan ook het gesprek met de verkopers over dit aanzienlijke verschil in m2’s had kunnen aangaan.
Dat [appellant] , indien hij ten tijde van de koop kennis zou hebben gehad van de juiste oppervlakte van de woning, de woning voor een lagere koopprijs had kunnen kopen heeft [appellant] tegenover de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte producties G9 en G10 onvoldoende gemotiveerd aannemelijk gemaakt. Productie G10 betreft een verklaring van de verkopers dat zij de woning niet aan [appellant] zouden hebben verkocht als hij niet bereid zou zijn geweest € 242.500,-- te betalen en productie G9 betreft een verklaring van [koper] dat hij bereid zou zijn geweest een bedrag van € 240.000,-- voor de woning te betalen en dat hij dit ook daadwerkelijk te kennen heeft gegeven.
Zelfs zonder deze verklaringen zou niet aannemelijk zijn dat [appellant] een veel lagere prijs zou hebben betaald voor de woning, nu de ondergrens werd gegeven door de door met [koper] overeengekomen prijs van € 234.000,-. Aan te nemen valt dat verkopers een goede reden moesten hebben (lees: een substantieel beter bod) om aan de met [koper] bereikte mondelinge overeenstemming geen gevolg te geven, terwijl ook aannemelijk is dat, zoals in dit geval ook is gebeurd, het bod van [appellant] [koper] reden gaf op zijn beurt een nieuw bod te doen. De omstandigheid dat [appellant] de verkopers heeft bewogen hun mondelinge overeenstemming met [koper] geen gestand te doen is daarmee een factor die bij de schadeberekening een rol speelt.
Dat [appellant] geen marktconforme prijs heeft betaald voor de woning heeft [appellant] verder ook niet voldoende onderbouwd. [appellant] heeft namelijk zelf (als productie 2 bij inleidende dagvaarding) een taxatierapport in het geding gebracht dat ruim twee weken na de totstandkoming van de schriftelijke koopovereenkomst is opgemaakt. Het rapport dateert van 27 augustus 2014 en is getaxeerd door de heer [medewerker] van Roel Willemsen Makelaars o.g. B.V.
In dit taxatierapport wordt uitgegaan van een oppervlakte van de woning van 140 m2. Dat is 8m2 minder dan wat volgens [appellant] , in hoger beroep onbetwist, als juiste oppervlakte heeft te gelden. Volgens het taxatierapport is de woning € 242.500,-- waard. Uitgaande van dit taxatierapport (dat, zoals gezegd, is opgemaakt ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst en dat uitgaat van een vrijwel juiste, maar iets te kleine, oppervlakte) kan niet worden aangenomen dat [appellant] schade heeft geleden door de onjuiste vermelding van de oppervlakte van de woning op Funda. Afgaande op dit taxatierapport heeft [appellant] kennelijk een marktconforme prijs betaald voor de woning.
In de stukken heeft [appellant] op geen enkele manier toegelicht hoe zijn stelling dat hij door de fout van [geïntimeerde] schade heeft geleden, zich verhoudt tot dit rapport. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] nog wel gesteld dat hij denkt dat de taxatie onjuist is en dat er wordt getaxeerd op het bedrag dat nodig is voor de hypotheekverstrekker. [appellant] heeft echter ook gesteld dat hij dit niet hard kan maken. Naar het oordeel van het hof had [appellant] echter wel aan een deskundige/(andere) makelaar kunnen vragen wat volgens deze de woning in augustus 2014 waard was en/of aan de hand van de waarde(s) van vergelijkbare huizen in de buurt kunnen aantonen dat de woning in 2014 minder waard was dan € 242.500,--.
[appellant] heeft er op de zitting in hoger beroep nog wel op gewezen dat een latere taxatie van 21 januari 2016 van [medewerker 1] ( [makelaar] te [plaats] ) op hetzelfde bedrag uitkomt als de taxatie van 27 augustus 2014 en dat de prijzen in de regio in de tussenliggende periode ruim 10 % zijn gestegen.
Nog los van het feit dat [appellant] in de stukken (memorie van grieven, pagina 25) stelt dat de prijzen in de regio met 7,1% (en niet met 10%) zijn gestegen (en dat daarvan uitgaande de woning ten tijde van de koop kennelijk € 224.818,-- waard moet zijn geweest), heeft [appellant] zijn stelling op dit punt echter niet concreet onderbouwd. Dat de huizen in de regio in ruim een jaar 7,1% meer waard zijn geworden heeft [appellant] tegenover de betwisting door [geïntimeerde] (in de memorie van antwoord, randnummer 5.73) niet onderbouwd noch te bewijzen aangeboden. Los daarvan heeft [appellant] niet onderbouwd dat, indien zou mogen worden uitgegaan van een (gemiddelde) prijsstijging in de regio van 7,1%, die stijging in concreto ook zijn woning betrof. Die onderbouwing had van [appellant] wel mogen worden verwacht, nu er immers een taxatie met betrekking tot het vierde kwartaal van 2014 voorhanden is die de woning taxeert op € 242.500,--.