ECLI:NL:GHARL:2017:10182

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
200.214.558
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten inzake overlegging van bescheiden ex artikel 843a Rv en verzoek ex artikel 22 Rv in civiele procedure tussen vastgoedfondsen en Propertize B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben appellanten, bestaande uit verschillende vastgoedfondsen, vorderingen ingesteld tegen Propertize B.V. inzake de overlegging van bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en een verzoek op basis van artikel 22 Rv. De appellanten stelden dat zij rechtmatig belang hadden bij de gevorderde bescheiden, die betrekking hadden op leningen die door Propertize aan hen waren verstrekt en later aan een derde partij, ELQ Investors II Limited, waren overgedragen. De appellanten voerden aan dat deze overdracht onrechtmatig was en dat Propertize tekort was geschoten in haar verplichtingen. Het hof oordeelde dat de appellanten niet voldoende rechtmatig belang hadden aangetoond voor de gevorderde bescheiden, waardoor de vorderingen van de appellanten werden afgewezen. De incidentele vordering van Propertize om de appellanten te veroordelen tot het verstrekken van bescheiden werd aangehouden, omdat het hof van mening was dat de gevraagde informatie niet relevant was voor de beoordeling van de primaire stellingen van de appellanten. De zaak werd verder aangehouden voor het nemen van de memorie van grieven door de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.214.558
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 406064)
arrest van 21 november 2017
in de incidenten ex artikel 843a Rv en ex artikel 22 Rv in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
[appellante 1],
hierna: [appellante 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante 2],
hierna: Fondsmanagement
3. de stichting
[appellante 3],
hierna: Stichting Administratiekantoor,
4. de commanditaire vennootschap
[appellante 4],
hierna: [appellante 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante 5],
hierna: [appellante 5] ,
alle gevestigd te [plaatsnaam] ,
appellanten,
verweersters in het eerste incident en eiseressen in het tweede incident,
in eerste aanleg: eiseressen,
advocaat: mr. G.T.J. Hoff,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Propertize B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
eiseres in het eerste incident en verweerster in het tweede incident,
in eerste aanleg: gedaagde
hierna: Propertize,
advocaat: mr. R.D. Vriesendorp.
Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] (enkelvoud) genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 21 december 2016 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 maart 2017,
- de incidentele conclusie ex artikel 843a Rv en artikel 22 Rv met producties van Propertize,
- de conclusie van antwoord in het (eerste) incident tevens incidentele conclusie ex artikel 843a Rv en artikel 22 Rv met producties van [appellanten] ,
- de conclusie van antwoord in het (tweede) incident met producties van Propertize.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in de incidenten aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing op de incidentele vorderingen

3.1.
Partijen hebben over en weer een vordering tot overlegging van bescheiden ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingesteld. Artikel 843a Rv geeft ieder die daarbij een rechtmatig belang heeft recht op inzage/afschrift/uittreksel van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is.
De vorderingen moeten worden gezien tegen de achtergrond van het navolgende. [appellante 1] en [appellante 4] zijn vastgoedfondsen die beleggen in commercieel onroerend goed. Rechtsvoorgangers van Propertize (ABN AMRO Bouwfonds N.V. en, nadien, SNS Property Finance B.V.) hebben in de periode 2006-2009 aan [appellante 1] en [appellante 4] diverse leningen verstrekt ter financiering van commercieel onroerend goed. Het uitstaande bedrag van de leningen van [appellante 1] bedroeg eind 2016 circa 81 miljoen euro. Bij de lening van [appellante 4] is dat circa 7,7 miljoen euro. Op de desbetreffende geldleningsovereenkomsten zijn de algemene voorwaarden voor geldlening en zekerheidsstelling van (rechtsvoorgangers van) Propertize van toepassing. In artikel 14 (onder 2) van die voorwaarden is bepaald dat ‘de Maatschappij’ (Propertize) te allen tijde het recht heeft om
‘haar rechtsverhouding, rechten en/of verplichtingen onder of in verband met de Akte (tezamen met de in verband daarmee ten behoeve van de Maatschappij verstrekte (goederenrechtelijke of persoonlijke) Zekerheden) door contractsoverneming of op andere wijze geheel of gedeeltelijk aan een ander over te dragen, op een ander over te doen gaan (…)”.Op 17 december 2015 heeft Propertize de aan [appellante 1] en [appellante 4] verstrekte leningen, als onderdeel van een pakket met meerdere leningen (een zogenaamd “mandje”, Project Dolphin genaamd), verkocht en overgedragen aan de in Londen gevestigde vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk ELQ Investors II Limited (hierna: ELQ). Bij brieven van 30 juni 2016 heeft ELQ de aan [appellante 1] en [appellante 4] verstrekte leningen opgeëist en gesommeerd het terzake verschuldigde bedrag aan haar te betalen. Op 19 juli 2016 heeft ELQ een dagvaarding uit laten brengen tegen onder meer [appellante 1] en [appellante 4] strekkende tot betaling van het uitstaande bedrag. Bij exploot van 22 juli 2016 heeft ELQ aan onder meer [appellante 1] en [appellante 4] aangezegd dat zij tot openbare verkoop van de verhypothekeerde onroerende zaken over zal gaan. [appellanten] heeft Propertize gedagvaard en (in eerste aanleg) gevorderd (i) dat de rechtbank voor recht verklaart dat Propertize toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellante 1] en [appellante 4] door de vorderingen aan ELQ over te dragen, althans dat deze overdracht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, althans misbruik van recht was en (ii) dat de rechtbank voorts voor recht verklaart dat Propertize onrechtmatig jegens [appellanten] en haar beleggers (certificaat- en obligatiehouders) heeft gehandeld door de vorderingen aan ELQ over te dragen en om Propertize te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
[appellanten] stelt daartoe dat Propertize, gezien artikel 14.2 van de algemene voorwaarden niet gerechtigd was de vorderingen aan ELQ te verkopen. Subsidiair stelt zij dat de overdracht van de vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat het gevolg van het overdragen van die vorderingen aan ELQ, een onderneming met een loan-to-own strategie en (daarmee) zonder het oogmerk de lange termijn financieringsrelatie voort te zetten, zou zijn, en blijkens de gang van zaken nadien ook is geweest, dat [appellanten] niet (meer) in staat zou zijn om haar middellangetermijnbeleid uit te voeren om daarmee nog een deel van de inleg van de beleggers terug te kunnen betalen. Daarbij werd, aldus [appellanten] , een onder toezicht van De Nederlandse Bank en Autoriteit Financiële Markten staande, voormalige Nederlandse systeembank tevens staatsbedrijf als financier verruild voor een buitenlandse partij zonder normatieve of ethische rem op haar handelen. Volgens [appellanten] was dit in het bijzonder laakbaar, nu het feit dat de onroerende zaken van [appellanten] onder water stonden, een gevolg was van de crisis op de markt voor commercieel vastgoed, waarvoor zowel Propertize (toen nog SNS Property Finance geheten) als ELQ (als onderdeel van het Goldman Sachs-concern) mede verantwoordelijk waren. Gelet op de op Propertize rustende zorgplicht en de verplichting om naar beste vermogen met de belangen van de cliënt en derden rekening te houden, had Propertize de financieringsrelatie met [appellanten] moeten voortzetten, dan wel haar tenminste het recht moeten geven om het bod van ELQ te evenaren. Meer subsidiair wordt gesteld dat Propertize, gezien het voorgaande, misbruik maakt van haar recht (lees: bevoegdheid) tot overdracht van de leningsovereenkomsten en/of onrechtmatig jegens [appellanten] handelt. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
De incidentele vordering van Propertize (het eerste incident)
3.2.
Propertize vordert dat [appellanten] hoofdelijk wordt veroordeeld om aan Propertize een afschrift te verstrekken van
  • i) alle tussen ELQ en [appellanten] gesloten overeenkomsten met betrekking tot de door Propertize aan ELQ overgedragen leningen of met betrekking tot de verkoop van vastgoed van [appellante 1] of [appellante 4] waaronder in ieder geval de in de jaarrekening van [appellante 1] genoemde ‘Settlement Agreement’ en ‘Framework Agreement’;
  • ii) alle tussen ELQ en [appellanten] gewisselde conceptversies van de onder (i) genoemde overeenkomsten;
  • iii) alle tussen ELQ en [appellanten] gewisselde correspondentie met betrekking tot de onder (i) genoemde overeenkomsten waaronder in ieder geval de in productie 5 bij de incidentele conclusie gearceerde bescheiden;
  • iv) het in randnummer 8 van de incidentele conclusie genoemde business plan;
  • v) de notulen van de in randnummer 9 van de incidentele conclusie genoemde vergaderingen en
  • vi) de in randnummer 15 van de incidentele conclusie genoemde nieuwsbrieven,
behoudens voor zover deze bescheiden onder enige wettelijke verschoningsrecht zouden vallen en op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [appellanten] (hoofdelijk) in de kosten van het incident.
3.3.
Propertize legt aan haar vordering ten grondslag dat inmiddels, na de zitting in de eerste aanleg, is gebleken dat [appellanten] twee overeenkomsten, waaronder een schikkingsovereenkomst, met ELQ heeft gesloten en dat een opgeschorte veiling van onroerende zaken van [appellanten] geen doorgang heeft gevonden en dat als gevolg van de gesloten overeenkomst(en) de certificaathouders van [appellante 1] in ieder geval een deel van hun inleg terug krijgen. Volgens Propertize zijn de afspraken die [appellanten] met ELQ heeft gemaakt en de onderhandelingen daarover rechtsreeks relevant voor de beoordeling van de stellingen van [appellanten] , omdat uit de afspraken zal blijken of ELQ [appellanten] inderdaad zo onredelijk heeft behandeld als [appellanten] beweert. Als ELQ [appellanten] niet onredelijk heeft behandeld kunnen de stellingen van [appellanten] hoe dan ook niet slagen. Het business plan, de notulen van de genoemde vergaderingen en de nieuwsbrieven zijn relevant voor de vraag of [appellanten] zelf meent dat zij met ELQ een redelijke oplossing heeft bereikt. Daarnaast geldt - aannemende dat de vorderingen niet hadden mogen worden overgedragen - dat de genoemde bescheiden relevant zijn voor de vraag of en in welke mate [appellanten] door het handelen van Propertize schade heeft geleden en zo ja, of daartussen een causaal verband bestaat. [appellanten] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Het hof stelt allereerst vast dat de door Propertize gevraagde informatie niet ziet op de primaire stelling van [appellanten] dat Propertize niet bevoegd was de leningsovereenkomsten over te dragen.
Bij de beantwoording van de vraag of de overdracht van de vorderingen aan ELQ (op de voet van artikel 14.2 van de algemene voorwaarden) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ligt, gelet op hetgeen [appellanten] aan haar vorderingen ten grondslag legt, (enkel) de vraag voor of Propertize de vorderingen aan een bedrijf als ELQ, volgens [appellanten] een onderneming met een loan-to-own strategie en (daarmee) zonder het oogmerk de lange termijn financieringsrelatie voort te zetten, mocht overdragen. Dat geldt in beginsel ook voor de subsidiair gekozen grondslagen voor de vorderingen van [appellanten] , misbruik van bevoegdheid en onrechtmatige daad. [appellanten] stelt immers in de conclusie van antwoord in het (eerste) incident expliciet:
“Door en met de verkoop van de leningen aan de rechtsopvolger van Propertize heeft het verweten gedrag zich dus als voorgedaan. Hoe de rechtsopvolger van Propertize vervolgens opstelde, heeft geen invloed op de verwijtbaarheid van het gedrag van Propertize. (…)”
De door Propertize gevraagde informatie ziet op het handelen van ELQ en [appellanten] ná de verkoop (en overdracht) van de vorderingen. Weliswaar kan uit deze informatie blijken of, en zo ja, welke schade [appellanten] na die verkoop heeft geleden maar primair is nu aan de orde of Propertize bevoegd was tot de overdracht c.q. verkoop danwel of zij op de door [appellanten] genoemde gronden aansprakelijk is voor geleden schade. De door Propertize gevorderde informatie kan aldus – gezien de stellingen van B&S – eerst van belang zijn indien een tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellanten] gerichte grief slaagt. In dat geval dient voor verwijzing naar de schadestaat procedure aannemelijk te zijn dat [appellanten] schade heeft geleden. Daarom is er in deze stand van de procedure onvoldoende rechtmatig belang (in de zin van artikel 843a Rv) van Propertize bij haar vorderingen. De beslissing op de incidentele vordering wordt daarom aangehouden. Dit betekent dat thans onbesproken kunnen blijven de (overige) verweren van [appellanten] dat de gevraagde bescheiden niet zien op een rechtsbetrekking waarbij Propertize partij is, dat de vordering onvoldoende is bepaald en dat er gewichtige redenen zijn om de gevorderde afschrift te weigeren nu met ELQ geheimhouding is overeengekomen.
3.5.
Propertize heeft ook gesteld dat aan de eisen van artikel 22 Rv is voldaan. Zij verzoekt het hof daarmee kennelijk om, op grond van deze bepaling, [appellanten] te bevelen de in incidentele vordering genoemde bescheiden over te leggen. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof daartoe (thans) niet overgaat.
De incidentele vordering van [appellanten] (het tweede incident)
3.6.
[appellanten] heeft gevorderd dat het hof Propertize zal veroordelen om aan [appellanten] afschrift te verstrekken van de verkoop- en koopovereenkomst tussen Propertize en ELQ van 17 december 2015 waarbij de leningen van [appellante 1] en [appellante 4] zijn overgedragen aan ELQ inclusief alle bijbehorende bijlagen, waaronder de Contractoverneming en Cessie van 17 december 2015 en overige transactie documentatie, een en ander voor zover die zien op: (i) de overdraagbaarheid van de leningen, (ii) de voor de leningen van [appellante 1] en [appellante 4] betaalde koopprijs (en daarmee de door ELQ bedongen korting) en (iii) de “uitgesloten Aansprakelijkheid”, op straffe van verbeurte van een dwangsom met veroordeling van Propertize in de kosten van dit incident. Propertize voert gemotiveerd verweer.
3.7.
Het hof verstaat de vordering van [appellanten] aldus dat de geformuleerde beperking
‘een en ander voor zover die zien op’betrekking heeft op
‘de overige transactie documentatie’.
3.8.
[appellanten] vordert allereerst een afschrift van de (ver)koopovereenkomst van 17 december 2015 met alle bijlagen. Uit in het kadaster aangetroffen stukken (‘
verklaring houdende contractsovername en cessie d.d. 20 juni 2016 met als bijlage een uittreksel van contractsoverneming en cessie tussen Propertize en ELQ d.d. 17 december 2015’) blijkt, aldus [appellanten] , dat partijen zelf hun twijfels hadden over de rechtsgeldigheid van de instemming met contractsoverneming bij voorbaat door [appellanten] op grond van artikel 14 van de algemene voorwaarden. Dit onderdeel van de (incidentele) vordering ziet op de stelling van [appellanten] dat Propertize niet gerechtigd of bevoegd was tot de verkoop van de vorderingen aan ELQ.
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of Propertize op grond van artikel 14 van de algemene voorwaarden bij de geldleningsovereenkomst gerechtigd was de vorderingen aan ELQ over te dragen. Het gaat dus om de vraag hoe de overeenkomst op dit punt moet worden uitgelegd. Deze uitleg dient volgens vaste jurisprudentie te geschieden met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Ermes c.s./Haviltex). Bij die maatstaf komt het aan op de zin die partijen (de rechtsvoorganger van Propertize en [appellante 1] en [appellante 4] ) in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan artikel 14 van de algemene voorwaarden mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [appellanten] heeft niet gesteld hoe en waarom de genoemde, gestelde twijfels (in 2015) een bewijs kunnen leveren van of aanwijzing vormen voor de bedoeling van de rechtsvoorganger van Propertize en [appellante 1] en B&S C.V bij het in de jaren 2006-2009 aangaan van de geldleningsovereenkomsten. Daarmee is niet komen vast te staan dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden.
3.9.
[appellanten] vordert voorts overige transactie informatie. De incidentele vordering is in dit opzicht te onbepaald. Weliswaar is deze beperkt tot een drietal nader omschreven onderwerpen maar daarmee is niet voldoende bepaald om welke informatie het gaat. Bovendien heeft [appellanten] niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij informatie die ziet op de overdraagbaarheid van de vorderingen waarbij kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gevorderde afschriften van (kort gezegd) de (ver)koopovereenkomst. Evenmin is een rechtmatig belang bij bescheiden over de door ELQ betaalde koopprijs aannemelijk geworden. Tussen partijen staat vast dat de koopprijs is betaald voor een aantal (mandje) vorderingen zonder dat daarbij een zekere prijs aan de vorderingen van [appellanten] is toegekend. Ten slotte heeft [appellanten] niet (voldoende duidelijk) onderbouwd welk rechtmatig belang zij heeft bij informatie over ‘de uitgesloten aansprakelijkheid’.
3.10.
[appellanten] heeft in haar conclusie eveneens vermeld dat deze (mede) op artikel 22 Rv is gegrond. Voor zover zij daarmee verzoekt dat het hof, op grond van deze bepaling, [appellanten] zal bevelen de in incidentele vordering genoemde bescheiden over te leggen wordt dit verzoek onder verwijzing naar het vooroverwogene, afgewezen.

4.Slotsom

De beslissing op de incidentele vordering van Propertize wordt aangehouden en de incidentele vordering van [appellanten] wordt afgewezen. Er zijn (thans) geen gronden om (een) partij(en) op grond van artikel 22 Rv te bevelen bescheiden te overleggen.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het door [appellanten] opgeworpen incident veroordelen, zijnde € 894,-- voor salaris advocaat (één punt maal tarief II).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
op de incidentele vordering van Propertize
houdt de beslissing aan;
op de incidentele vordering van [appellanten]
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit incident aan de zijde van Propertize begroot op € 894,-- voor salaris advocaat;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de roldatum
2 januari 2018voor het nemen van de memorie van grieven door [appellanten] ;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, L.M. Croes en B.J. Engberts en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.