In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2014, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Ede voor het recreatiepark gelegen aan de [a-straat] 47 te [A]. De heffingsambtenaar had een waarde van € 2.699.000 vastgesteld voor het recreatiepark, dat bestaat uit diverse kampeerplaatsen, chalets en andere voorzieningen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 12 juli 2016 is de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar hun standpunten hebben toegelicht. Belanghebbende betoogde dat de vastgestelde waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan de delen die dienen tot woning, terwijl de heffingsambtenaar stelde dat het recreatiepark als niet-woning moet worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de recreatiewoningen, ondanks dat permanente bewoning niet is toegestaan, aan te merken zijn als woningen, omdat zij zijn bestemd en geschikt voor menselijke bewoning. Het Hof concludeerde dat meer dan 70% van de waarde van het recreatiepark kan worden toegerekend aan delen die dienen tot woning.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de aanslag, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. De totale kosten werden vastgesteld op € 3.824,20. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.