Uitspraak
[appellante],
[Vereniging],
1.Het geding in eerste aanleg
19 maart 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank).
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 juni 2014;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord;
- de pleitnota’s.
3.Vaststaande feiten
“Alle geschillen welke tussen partijen en naar aanleiding van dit erfpachtcontract (...) zullen ontstaan (…) zullen in hoogste instantie worden beslecht door drie arbiters, die in onderling overleg zullen worden benoemd, tenzij één van de partijen benoeming van deze arbiters door de president van de arrondissementsrechtbank mocht prefereren, in welk geval de meest gerede partij deze benoeming aan de president van genoemde rechtbank kan verzoeken. De arbiters zullen recht doen als goede mannen naar billijkheid en de procesorde vaststellen”.
€ 1.739.848,-. [Vereniging] heeft de uitkomst van deze taxatie, en van de gehanteerde peildatum, bestreden en heeft in dat verband een beroep gedaan op een taxatierapport van [makelaardij 1] van 17 juli 2016, waarin de aarde van de opstallen “per datum gereedkomen restauratie, te weten 2003” is bepaald op € 1.200.000,-.
mr. G.R. van Baak-Klijnsma, mr. J.P. Evenhuis en B. Fehse tot arbiter benoemd, waarbij mr. Van Baak-Klijnsma als voorzitter zou fungeren.
€ 303.226,80 een en ander te vermeerderen met de kosten van de arbitrageprocedure.
“Op basis van de tijdens de behandeling door de arbitragecommissie gegeven beoordeling en beslissing hebben partijen ermee ingestemd dat een door de commissie te benoemen makelaar een voor beide partijen bindende taxatie zal uitbrengen. De commissie heeft makelaardij [makelaardij 2] uit [vestigingsplaats] bereid gevonden om de beide taxaties (de b-taxatie met als peildatum 1 januari 2003 en de c-taxatie met als peildatum 1 oktober 2012) uit te voeren. De makelaar zal bij de taxaties rekening houden met de door [appellante] gedane investeringen (...). Zoals tijdens de behandeling is besproken en door partijen akkoord is verklaard gaat de commissie ervan uit dat op basis van de uit te brengen taxaties partijen binnen drie dagen na ontvangst van de taxaties over en weer financieel met elkaar zullen afrekenen “.
“De taxatie-opdracht is op 28 september 2012 verstrekt en bevestigd door mevrouw mr. [X] , secretaris van de Arbitragecommissie.”Onder het kopje “doel taxatie” is vermeld:
“Het taxatierapport wordt aangewend in een arbitragezaak tussen erfpachter en de uitgever van erfpacht en dient als doel verkrijging van inzicht in de waarden op verschillende momenten in de tijd en verschillende staat van onderhoud van het opstal.”In het rapport wordt de taxatiewaarde van de opstal per 1 januari 2003 in gerenoveerde staat bepaald op € 850.000,- en per 1 oktober 2012 op € 1.000.000,-.
"Op 27 september 2012 vond de mondelinge behandeling plaats van de Arbitragecommissie.
“Zoals hiervoor is vermeld, betreft de taxatie een bindend advies, doch kan het ook als deskundigenbericht doorgaan. De eisen zijn vergelijkbaar. Art. 198 Rv geeft in de hoofdlijnen weer wat er van de deskundige wordt verwacht”.De brief eindigde met mededeling dat en waarom het rapport niet voldeed aan de vereisten
“De conclusie is dan ook dat om de hiervoor vermelde redenen geen sprake is van een rechtsgeldig bindend advies, noch van een deskundigenrapport dat de toets der kritiek kan doorstaan. De taxateur heeft wanprestatie gepleegd en verdient geen beloning. Er zal een nieuw taxatierapport moeten worden opgesteld. Cliënte acht zich dan ook niet aan dit advies gebonden, zij is bereid mee te werken aan de totstandkoming van een nieuw, wel deugdelijk bindend advies en/of deskundigenbericht en zij stelt voor hiertoe in het kader van de arbitrageprocedure tot een deugdelijke opdrachtbeschrijving te komen en tot de aanwijzing van een nieuwe taxateur. (…) Er dient een nieuwe taxateur te worden aangewezen om dan voor partijen een deugdelijk advies respectievelijk voor u een deugdelijk deskundigenrapport uit te brengen. Mocht u desalniettemin met inachtneming van dit taxatierapport toch een Arbitraal vonnis wijzen, dan zal cliënte de rechtsgeldigheid van een dergelijk vonnis alleen al om deze redenen aanvechten.”
“Mr. Klostermann schrijft dat ter zitting de afspraak is gemaakt dat bij wege van bindend advies de waarde van de opstallen zouden worden vastgesteld. Dat zou onderdeel zijn geweest van de minnelijke regeling. Zo is het niet gegaan. De afspraak is inderdaad geweest dat de arbitragecommissie een taxateur zou gaan inschakelen om de waarde te laten vaststellen, opdat partijen vervolgens met elkaar een minnelijke regeling over het geheel zouden kunnen sluiten. Doelstelling was veeleer om aan de hand van die taxatie af te rekenen met elkaar, zoals mevrouw mr. [X] d.d. 4 oktober 2012 om 19:06 uur ook heeft bericht. Ik weet niet zeker hoe de taxatie moet worden gekwalificeerd, maar deze voldoet niet aan de eisen die aan een bindend advies en aan een deskundigenbericht moeten worden gesteld.”
“De arbitragecommissie is zich bewust van de spoedeisendheid van de zaak maar is desalniettemin van oordeel dat het taxatierapport nader moet worden onderbouwd. Zij heeft daartoe heden een verzoek gedaan aan de taxateurs, dat u in de bijlage aantreft. (…) De arbiters zijn van oordeel dat, na de reacties die naar aanleiding van de taxatie over en weer door mr. Van der Spek en mr. Klostermann zijn gezonden, het processuele debat gesloten is en dat het u aan de commissie is een arbitraal vonnis te wijzen.”De bijlage bij het e-mailbericht betreft een brief aan de taxateurs waarin de taxateurs onder meer wordt verzocht om het rapport op een aantal nader omschreven punten - onder meer wat betreft de gebruikte referentie-objecten - te onderbouwen.
De advocaat van [Vereniging] liet de arbitragecommissie ween geen behoefte te hebben aan een reactie.
“Ik vestig er bij deze nog de nadruk op dat cliënte de deskundige graag wil laten horen in een zitting van het scheidsgerecht. Zoals bepaald in artikel 1042 lid 4 Rv dient een dergelijk verzoek van een der partijen te worden gehonoreerd. Tevens wenst cliënte de heer [taxatiebedrijf] als deskundige te laten horen. Ook het horen van deze contra-expert is dwingend voorgeschreven in artikel 1042 lid 5 Rv. Naar ik aanneem zal er dus nog een zitting worden bepaald waarin de deskundige en de contra-expert worden gehoord.”In een e-mailbericht van 23 november 2012 maakte de advocaat van [Vereniging] bezwaar tegen dit verzoek. Volgens hem zou de door arbiters aangewezen taxateur een bindende taxatie uitbrengen en dus niet optreden als “rechtbankdeskundige”.
“Cliënte vond primair dat de taxaties van [taxatiebedrijf] wel als uitgangspunt moesten worden genomen, maar omdat de arbitragecommissie daar anders over dacht, stemde ze in met de aanstelling van een nieuwe deskundige. Zij mocht verwachten dat de nieuwe deskundige tenminste dezelfde kwaliteit zou kunnen leveren als [taxatiebedrijf] .”Zijn conclusie was dat geen inzicht wordt gegeven in de berekeningswijze om te komen tot taxatiewaarde b), dat helemaal geen taxatie b) is verricht en dat de door de taxateur voor taxatie b) en taxatie c) genoemde taxatieprijs per vierkante meter 50% lager ligt dan de prijs per vierkante meter van de door hem zelf genoemde referentieobjecten, zonder dat daarop enige toelichting wordt gegeven. De advocaat van [appellante] herhaalde het verzoek om de taxateur te horen en om [appellante] gelegenheid te geven [taxatiebedrijf] als contradeskundige te horen.
“Nadat de zitting na schorsing was hervat is in overleg met partijen afgesproken dat arbiters een taxateur zouden aanwijzen ter fine van het verkrijgen van een bindende taxatie met als peildata 1 januari 2003 voor de b-taxatie en 1 oktober 2012 voor de c-taxatie.”In de beoordeling van het geschil hebben de arbiters het volgende voorop gesteld:
“4.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschil is naar het oordeel van arbiters dat
4.De procedure in eerste aanleg
5.Bespreking van de grieven
de niet als zodanig aangeduide griefbehandelen.
1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7378) - in geval van vernietiging van een eindvonnis het hof de zaak zelf af dient te doen.
grief Ikomt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij het uitgangspunt van arbiters niet kan aantasten (noch op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef onder d Rv, noch op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en onder e Rv), dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, inhoudende dat een bindende taxatie zal plaatsvinden door een daartoe door arbiters benoemde taxateur en dat daarbij als peildata
1 januari 2003 voor de b-taxatie en 1 oktober 2012 voor de c-taxatie is vastgesteld.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1982 (NJ 1983/493) volgt ook dat in een procedure voor de overheidsrechter het deskundigenbericht het karakter van een bindend advies kan krijgen. In zijn annotatie onder dat arrest schrijft Brunner:
“De HR aanvaardt als mogelijkheid, dat pp. bij voorbaat gebonden zullen zijn aan een door deskundigen uit te brengen advies, ook als ze door de rechter benoemd zijn. Voorwaarde is wel, dat partijen zijn overeengekomen het advies van de deskundigen als een bindend advies te aanvaarden. Of zij dat zijn overeengekomen moet de rechter afleiden uit de door pp. ten processe ingenomen houding. De rechter mist dan de bevoegdheid het advies terzijde te stellen op de grond dat hij het er niet mee eens is. Ook pp. zijn dan aan het advies gebonden binnen de grenzen van de goede trouw. (…) Er is geen goede reden waarom de rechter zich zou moeten verzetten tegen de beslissing van niet-juridische geschilpunten door derden, indien de procederende pp. daaraan de voorkeur geven.”Het hof deelt deze visie van Brunner. Dat betekent dat doorslaggevend is of partijen zijn overeengekomen dat zij zijn gebonden aan de taxatie van de door arbiters te benoemen taxateur.
b. Deze vaststelling door de arbiters strookt met hetgeen tussen partijen vaststaat over hetgeen zich tijdens de zitting heeft voorgedaan. Partijen zijn het erover eens dat de arbiters een voorlopig oordeel hebben gegeven inhoudende dat een bindende taxatie diende plaats te vinden en dat uitgegaan diende te worden van 1 januari 2003 en 1 oktober 2012 als peildata. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is gebleken dat partijen het er ook over eens zijn dat de mondelinge behandeling is geschorst, dat de advocaten van partijen hebben overlegd, waarna de behandeling is hervat. Gesteld noch gebleken is dat van de zijde van [appellante] toen is aangegeven dat zij de door arbiters aangegeven richting heeft afgewezen;
c. In een brief van 28 september 2012 aan partijen (hiervoor aangehaald in r.o. 3.8) heeft de secretaris van de arbitrale commissie uitdrukkelijk vermeld dat partijen ter zitting hebben ingestemd met een door de commissie te benoemen makelaar die een voor beide partijen bindende taxatie zal uitbrengen. Deze brief biedt steun aan de gedachte dat de arbiters kort na de zitting van oordeel waren dat partijen overeenstemming hadden bereikt over een hen bindende taxatie;
d. De advocaat van [appellante] heeft niet op de brief van de secretaris gereageerd met de mededeling dat de brief op een misverstand berustte of dat in de brief ten onrechte was vermeld dat overeenstemming was bereikt over een bindende taxatie, omdat van een dergelijke overeenstemming geen sprake was. Dat zou wel voor de hand hebben gelegen indien partijen een dergelijke afspraak niet zouden hebben gemaakt. In dit verband overweegt het hof dat uit de stellingen van [appellante] wel volgt dat zij de behandeling als uitermate onplezierig heeft ervaren, zodat verwacht mag worden dat [appellante] extra alert is geweest op een voor haar nadelige ‘nasleep’ van de behandeling, zoals de vastlegging van een afspraak die volgens haar niet was gemaakt;
e. In de correspondentie naar aanleiding van het taxatierapport en de aanvullingen daarop laat de advocaat van [appellante] in het midden of sprake is van een bindend advies of niet. Dat sprake is van een bindend adviseur bestrijdt hij niet, dat [appellante] bij de benoeming is betrokken, doordat zij ermee heeft ingestemd, evenmin. In de brief van 9 oktober 2012 (hiervoor aangehaald in r.o. 3.13) schrijft hij dat het rapport niet kan worden aanvaard als bindend advies en/of deskundigenbericht. In zijn brief van 11 oktober 2012 (hiervoor aangehaald in r.o. 3.14) heeft hij geschreven dat hij niet zeker weet hoe de taxatie moet worden gekwalificeerd, maar dat deze niet voldoet aan de eisen die aan een bindend advies en aan een deskundigenbericht moeten worden gesteld. In de brief van 3 december ten slotte (hiervoor aangehaald in r.o. 3.19) schreef de advocaat van [appellante] dat [appellante] heeft
ingestemdmet de aanstelling van een nieuwe deskundige;
f. Noch in hetgeen is vastgelegd over de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling noch in de correspondentie nadien is een aanknopingspunt te vinden voor de gedachte dat [appellante] zich na de schorsing van de behandeling heeft verzet tegen de door de arbiters in hun opdracht aan de taxateur genoemde peildata.
grief IIbetoogt [appellante] dat de arbiters dit criterium onjuist hebben toegepast. Zij hebben haar ten onrechte gehouden aan het bindend advies ofschoon de motivering van dat advies evident ondeugdelijk was. Om die reden dient het arbitrale vonnis te worden vernietigd, aldus [appellante] .
“In zijn beschikking van 25 februari 2000, nr. R 99/034, NJ 2000, 508, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat volgens art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. vernietiging van een arbitraal vonnis kan plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed, en dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is wanneer motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. De Hoge Raad heeft dit oordeel in zijn arrest van 9 januari 2004, nr. R 02/066, NJ 2005, 190, aldus gepreciseerd dat met het ontbreken van een motivering op één lijn gesteld moet worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen op de in art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed.”Het hof stelt vast dat de arbiters in hun vonnis zijn ingegaan op de bezwaren van [appellante] tegen de taxatie. Dat zij mogelijk niet op alle bezwaren uitvoerig zijn ingegaan en de kritiek van [appellante] op de door de taxateur gehanteerde referentiepanden niet uitdrukkelijk hebben geadresseerd, betekent niet dat hun vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Ofschoon het hof zich kan voorstellen dat arbiters in de bezwaren van [appellante] aanleiding zouden hebben gezien een andere deskundige te benoemen teneinde een nieuw bindend advies uit te brengen in plaats van (herhaaldelijk) aanvullende vragen aan de taxateur te stellen, hebben arbiters daarvoor niet gekozen. Niet het bindend advies zelf ligt ter beoordeling aan het hof voor, doch (slechts) de vraag of het arbitraal vonnis (waarin de arbiters het bindend advies hebben beoordeeld) voor vernietiging in aanmerking komt. Het hof is, zoals gezegd, van oordeel dat dit niet het geval is. De grief faalt dan ook.