ECLI:NL:GHARL:2016:7893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.185.619/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en gedetineerde vader met onveilige situatie

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen een minderjarige, geboren in 2008, en haar vader, die gedetineerd is als ongewenste vreemdeling. De vader heeft de minderjarige erkend, maar de moeder oefent alleen het gezag uit. De ouders zijn gescheiden en de vader is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens ernstige misdrijven, waaronder het dwingen van de moeder tot prostitutie. De moeder heeft verzocht om de omgang van de vader met de minderjarige te ontzeggen, uit vrees voor de veiligheid van haar en het kind. Het hof heeft de zaak aanhouden en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van contact en omgang, waarbij ook de onzekere verblijfstatus van de vader in overweging moet worden genomen. Het hof heeft besloten om de definitieve beslissing over de verzoeken tot omgang en informatieverstrekking aan te houden in afwachting van het advies van de raad, dat uiterlijk op 1 februari 2017 moet worden ingediend. De zaak zal verder worden behandeld op basis van de stukken, tenzij het hof een nadere mondelinge behandeling nodig acht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.185.619/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/143436 / FA RK 15-1339)
beschikking van 29 september 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] , thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.S. Bauer te Leeuwarden,
en
[verweerster] ,
wonende te [C] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W. van Egmond te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 februari 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 12 mei 2016;
- een journaalbericht van mr. Van Egmond van 28 juli 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2016 plaatsgevonden. Verschenen is de man, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is mr. Van Egmond verschenen.
Op verzoek van de vrouw is zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling in afwezigheid van de man gehoord. Na afloop van de mondelinge behandeling hebben het hof en de advocaten, in afwezigheid van de man, nog enkele vragen aan de vrouw gesteld.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige] ). De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw, die alleen het gezag uitoefent over haar.
3.2
De samenwoning tussen partijen is in het jaar na de geboorte van [de minderjarige] beëindigd.
3.3
De man heeft met zijn huidige partner ( [D] ) twee dochters.
3.4
De man is in hoger beroep is, bij uitspraak van het hof van 28 juni 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Daarnaast is aan de man de verplichting opgelegd om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, zijnde de vrouw, een bedrag te betalen van € 843.500,-. In de bewezenverklaring heeft het hof - zakelijk weergegeven - opgenomen dat de man de vrouw gedurende een periode van jaren heeft gedwongen tot prostitutie waarbij meermalen sprake is geweest van (ernstige) mishandelingen en misbruik.
3.5
De verblijfsvergunning van de man is ingetrokken en hij is ongewenst vreemdeling verklaard. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting in afwachting van uitzetting. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de ongewenstverklaring. Er is nog geen uitspraak gedaan in deze procedure.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift heeft de man verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en hem, inhoudende dat hij [de minderjarige] eenmaal per twee weken een weekend, alsmede de helft van de schoolvakanties, bij zich mag hebben. Voorts heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw hem één keer per drie maanden informeert over de schoolvorderingen en andere gewichtige aangelegenheden van [de minderjarige] , dat zij hem één keer per drie maanden een recente foto van [de minderjarige] stuurt en dat zij hem consulteert aangaande schoolkeuze en medische aangelegenheden.
3.7
De vrouw heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht de verzoeken van de man af te wijzen. Bij zelfstandig tegenverzoek heeft zij verzocht de man de omgang met [de minderjarige] voor onbepaalde tijd te ontzeggen en de man te veroordelen in de kosten van het geding.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het recht op omgang van de man met [de minderjarige] .
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 11 november 2015 heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen, de man omgang met [de minderjarige] ontzegd en hem veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.2
De man heeft het hof in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoek toe te wijzen.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het verweer met betrekking tot de proceskostenveroordeling is namens de vrouw ter zitting ingetrokken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder - of zelfs geen - goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
Vast staat dat de man gedurende een aantal jaren zeer ernstige feiten heeft gepleegd, waarvan de vrouw slachtoffer is geweest en waarvoor de man in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Eveneens is duidelijk geworden dat deze voorgeschiedenis tussen partijen en de strafrechtelijke veroordeling van de man ingrijpende gevolgen heeft gehad voor zowel de huidige situatie van de vrouw, en ook van de man.
Beide partijen geven aan dat in de onderhavige procedure het belang van [de minderjarige] voorop dient te worden gesteld. Partijen zijn het echter niet eens in hoeverre het in het belang van [de minderjarige] is om omgang te hebben met de man, gelet op hetgeen in het verleden is gebeurd.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of, en zo ja in hoeverre, het in het belang van [de minderjarige] is om (een vorm van contact of) omgang met de man te hebben en om een informatieverplichting aan de vrouw op te leggen. Het hof beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen in hoeverre zowel de man als de vrouw in staat zijn een situatie te creëren waarin [de minderjarige] onbelemmerd in contact kan zijn met de man, derhalve zonder op negatieve wijze door één van beide ouders beïnvloed te worden. Evenmin is het hof voldoende duidelijk geworden of in het geval er bepaald zou worden dat er contact/omgang dient plaats te vinden tussen [de minderjarige] en de man, dit een zodanige weerslag op de vrouw zal hebben dat ook [de minderjarige] daardoor zal worden belast.
5.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de vrouw vreest voor haar veiligheid en die van [de minderjarige] . In de periode dat de man voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, zijn de vrouw en [de minderjarige] elektronisch beveiligd. De vrouw wil in verband met de veiligheid van [de minderjarige] niet dat de man weet hoe [de minderjarige] eruit ziet en naar welke school zij gaat. Daarom wil de vrouw geen foto's en/of schoolrapporten van [de minderjarige] aan de man verstrekken. De man heeft ter zitting verklaard dat hij foto's van [de minderjarige] op Facebook heeft gezien en dat hij weet waar de vrouw en [de minderjarige] wonen, maar dat hij nooit iets heeft gedaan met deze informatie. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat nader onderzocht dient te worden of er contact/omgang tussen [de minderjarige] en de man en/of informatieverstrekking kan plaatsvinden op een zodanige manier dat noch de veiligheid van [de minderjarige] noch die van de vrouw in het geding zal zijn.
5.6
Het hof zal daarom de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar zowel de mogelijkheden van contact/omgang tussen de man en [de minderjarige] als de mogelijkheden van informatieverstrekking. Bij dit onderzoek dient naar het oordeel van het hof tevens de onzekere verblijfstatus van de man betrokken te worden en het feit dat hij thans in afwachting van de uitzetting gedetineerd zit. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.5 reeds weergegeven heeft de man bezwaar gemaakt tegen de ongewenstverklaring. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij binnen enkele maanden de beslissing op zijn bezwaar verwacht. Wanneer hij in het gelijk wordt gesteld, zal zijn detentie per direct beëindigd worden. Voorts heeft hij verklaard dat hij begrijpt dat er geen omgang tussen [de minderjarige] en hem zal plaatsvinden zolang hij gedetineerd zit. Gelet hierop stelt het hof vast dat het verzoek van de man tot omgang met [de minderjarige] met name ziet op de situatie dat hij niet meer gedetineerd zit en hij in Nederland mag blijven wonen. Ter zitting is namens de man verklaard dat het verzoek tot informatieverstrekking ook betrekking heeft op de situatie dat de man niet in Nederland mag blijven en naar Marokko zal moeten verhuizen.
De man heeft ter zitting in hoger beroep nog verklaard dat wanneer deskundigen concluderen dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om omgang met de man te hebben, hij zich daarbij zal neerleggen.
5.7
Het hof zal de raad verzoeken om voor 1 februari 2017 aan het hof te rapporteren en te adviseren. Het hof zal de definitieve beslissing op de verzoeken tot omgang en informatieverstrekking aanhouden in afwachting van het advies van de raad en, nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk hun reactie op de inhoud van het rapport van de raad te geven, de beslissing in beginsel nemen op grond van de stukken in het dossier, tenzij door het hof een nadere mondelinge behandeling wenselijk geacht wordt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden, een onderzoek in te stellen zoals hiervoor omschreven in de rechtsoverwegingen 5.4 tot en met 5.7 en het hof daaromtrent uiterlijk op 1 februari 2017 in een rapport te adviseren;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van het rapport van de raad aan partijen zal toezenden;
bepaalt dat partijen tot uiterlijk twee weken na toezending van het rapport van de raad schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A.W. Beversluis en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 29 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.