ECLI:NL:GHARL:2016:7783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.136.482/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in burengeschil met exceptie van onbevoegdheid en verzet tegen eiswijziging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een burengeschil. De appellant, wonende te [A], heeft zijn eis gewijzigd en de geïntimeerde, eveneens wonende te [A], in het geding opgeroepen. De appellant vordert onder andere een verklaring voor recht dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van weg en dat een schutting op het perceel van de geïntimeerde onrechtmatig is. De geïntimeerde verzet zich tegen zijn betrokkenheid in de procedure en heeft een exceptie van onbevoegdheid ingediend, alsook verzet tegen de eiswijziging. Het hof heeft de bezwaren van de geïntimeerde verworpen, oordelend dat hij niet in zijn processuele belangen wordt geschaad door de eiswijziging van de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat de gewijzigde eis van de appellant niet in strijd is met de goede procesorde en dat de geïntimeerde ten onrechte in de procedure is betrokken. De beslissing van het hof houdt in dat de vorderingen van de geïntimeerde tot onbevoegdverklaring en niet-ontvankelijkheid worden afgewezen, en dat recht zal worden gedaan op de vordering van de appellant zoals opgenomen in het exploot van 20 januari 2015. De kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak, die naar de rol wordt verwezen voor verdere uitlating.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.136.482/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/117370 / HA ZA 12-14)
arrest van 27 september 2016 in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid dan wel van niet-ontvankelijkheid en van verzet tegen de eiswijziging
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser in de hoofdzaak,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.M.E. Hamming, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in vrijwaring,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.H. van der Wal, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het arrest van 29 juli 2014 in het incident tot schorsing ex art. 225 Rv wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij exploot van 20 januari 2015 heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en [geïntimeerde] in het geding opgeroepen ter rolle van 10 februari 2015.
1.2
Na eiswijziging vordert [appellant] , samengevat, (I) een verklaring voor recht dat ten behoeve van het perceel van [appellant] en ten laste van het perceel van [geïntimeerde] sprake is van een erfdienstbaarheid van weg, buurweg, dan wel noodweg, en (II) een verklaring voor recht dat de aanwezigheid van een schutting op het perceel van [geïntimeerde] onrechtmatig is jegens [appellant] , omdat die schutting [appellant] verhindert vanaf zijn perceel uit te wegen naar de openbare weg, en een veroordeling van [geïntimeerde] om de schutting te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tevens vordert [appellant] dat [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties wordt veroordeeld.
1.3
De procedure tussen [appellant] enerzijds en de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [B] , laatstelijk wonende te [C] , en [D] , wonende te [C] (hierna gezamenlijk: [de erfgenamen] c.s.), anderzijds is op verzoek van deze partijen geroyeerd.
1.4
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid/niet-ontvankelijkheid genomen met als conclusie in de hoofdzaak tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] . In het incident vordert [geïntimeerde] dat het hof zich onbevoegd verklaart, dan wel dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen. Tevens vordert [geïntimeerde] dat [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld, zowel in de hoofdzaak als in het incident.
1.5
Bij akte uitlating incident opwerping exceptie onbevoegdheid/niet-ontvankelijkheid heeft [appellant] geconludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
1.6
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en daartoe de stukken overgelegd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Aan zijn incidentele vordering legt [geïntimeerde] samengevat het volgende ten grondslag. Volgens [geïntimeerde] is hij ten onrechte in deze procedure betrokken. Volgens [geïntimeerde] was er geen grond voor schorsing van het geding tussen [appellant] en [de erfgenamen] c.s., omdat er geen sprake was van het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde als bedoeld in art. 225 lid 1 sub c BW. Hangende de procedure in eerste aanleg, die [de erfgenamen] c.s. als eigenaren voerden, hebben zij de onroerende zaak aan [geïntimeerde] geleverd. Daardoor veranderde de betrekking waarin [de erfgenamen] c.s. als partij in het geding betrokken waren. Vervolgens heeft [appellant] in eerste aanleg zijn eis gewijzigd in een vordering tot schadevergoeding, op de grondslag dat [de erfgenamen] c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Door die eiswijziging heeft [appellant] de betrekking tussen hem en [de erfgenamen] c.s. eigenhandig gewijzigd in die van laedens en gelaedeerde. Wanneer [appellant] had willen doorprocederen in de partijbetrekkingen als respectievelijke eigenaren, had [appellant] reeds vóór zijn eiswijziging schorsing van de procedure moeten verzoeken en [geïntimeerde] moeten oproepen. [geïntimeerde] heeft niet de positie van [de erfgenamen] c.s. als laedens overgenomen, zodat hij ten onrechte in de procedure is betrokken. De enige partij tegen wie [appellant] verder had kunnen procederen is [de erfgenamen] c.s. Indien [appellant] tegen [geïntimeerde] wil procederen, zal hij een nieuwe zaak bij de rechtbank dienen aan te brengen, reden waarom [geïntimeerde] het hof verzoekt zich onbevoegd te verklaren. Bovendien is de gewijzigde eis van [geïntimeerde] , zoals opgenomen in het exploot van 20 januari 2015, nietig, dan wel moet de eiswijziging wegens strijd met de goede procesorde worden gewijzigd. Het wijzigen van de eis hangende een procedure is slechts mogelijk bij conclusie of akte ter rolle. Het oproepingsexploot van 20 januari 2015 is niet als zodanig aan te merken, zodat de eiswijziging nietig is. Over de gewijzigde vordering heeft de rechtbank in eerste aanleg niet geoordeeld, zodat [geïntimeerde] hierdoor een feitelijke instantie mist, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Aangezien de eiswijziging niet kan worden toegestaan, dient recht te worden gedaan op een vordering van [appellant] die jegens [geïntimeerde] niet toewijsbaar is - aangezien deze vordering zich richt tegen [de erfgenamen] c.s. - met als gevolg dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens gebrek aan belang, aldus tot zover [geïntimeerde] .
2.2
[appellant] heeft ter afwering van de incidentele vordering aangevoerd (samengevat) dat [geïntimeerde] afwijzend heeft gereageerd op zijn brief van 20 oktober 2014 waarin hij verzocht om hem toegang te verlenen tot zijn garage/tuin op het achterliggende perceel. Daarom was het noodzakelijk om de procedure tegen [geïntimeerde] voort te zetten. Bij het betrekken van [geïntimeerde] in de procedure heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en verminderd, zodat het thans alleen nog gaat om toegang tot zijn achterliggende garage/tuin over het perceel van [geïntimeerde] . De vordering tot schadevergoeding speelt thans geen enkele rol meer en naar vaste rechtspraak bestaat er geen recht op een oordeel in twee feitelijke instanties. Redenen waarom [appellant] conludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen van [geïntimeerde] .
2.3
Het hof stelt voorop dat in het tussenarrest van 29 juli 2014 is beslist op de incidentele vordering tot schorsing van [de erfgenamen] c.s. In rechtsoverweging 3.2 van genoemd arrest heeft het hof geoordeeld dat de betrekking waarin [de erfgenamen] c.s. het geding voerden, te weten als eigenaren van het perceel grenzend aan dat van [appellant] , door de verkoop en levering van hun perceel aan [geïntimeerde] die betrekking heeft opgehouden te bestaan. [de erfgenamen] c.s. hebben om redenen die in rechtsoverweging 3.5 van het tussenarrest van
29 juli 2014 zijn uiteengezet, terecht de schorsing ingeroepen. In de stellingen van [geïntimeerde] in dit incident, die aanvoert dat er geen grond was voor schorsing van het geding ex art. 225 Rv, ziet het hof geen reden om op dat oordeel terug te komen. De omstandigheid dat een deel van de vorderingen van [appellant] jegens [de erfgenamen] c.s. strekte tot verklaringen voor recht dat [de erfgenamen] c.s. onrechtmatig jegens hem hadden gehandeld met veroordeling van [de erfgenamen] c.s. tot vergoeding van de schade die [appellant] hierdoor heeft geleden, doet er immers niet aan af dat een ander deel van de vorderingen strekte tot een verklaring voor recht dat sprake is van een buurweg, erfdienstbaarheid van weg dan wel van een noodweg. Laatstgenoemde vorderingen waren gericht tegen [de erfgenamen] c.s. in hun hoedanigheid als eigenaren van het perceel [a-straat] 10 te [A] . Die hoedanigheid hebben [de erfgenamen] c.s. verloren door de verkoop en levering van het perceel aan [geïntimeerde] .
2.4
Vervolgens is [geïntimeerde] door [appellant] bij exploot van 20 januari 2015 opgeroepen als partij in het geding. Op de aangezegde roldatum heeft [appellant] zijn eis gewijzigd zoals in het exploot is vermeld. Anders dan [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat dit geen ongeldige manier is om een eis te wijzigen. Het exploot dient er immers toe om [geïntimeerde] op te roepen in het geding te verschijnen, waarbij het [geïntimeerde] genoegzaam duidelijk moet zijn welke vordering tegen hem zal worden ingesteld. Op de aangezegde roldatum, 10 februari 2015, is vervolgens de eis van [appellant] gewijzigd, waarbij het exploot in zoverre als een akte ter rolle heeft te gelden.
2.5
Ten aanzien van de stelling van [geïntimeerde] dat de eiswijziging van [appellant] in strijd is met de goede procesorde, overweegt het hof als volgt. Op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv is [appellant] bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden, indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
2.6
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen.
2.7
Naar het oordeel van het hof is hier sprake van een uitzonderingsgrond als hiervoor bedoeld, nu een wisseling van procespartijen aan de zijde van geïntimeerden heeft plaatsgevonden. Ook dan geldt onverkort dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
2.8
In de argumenten van [geïntimeerde] ziet het hof geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hij onredelijk wordt bemoeilijkt in zijn verdediging. Het deel van [appellant] 's vordering dat strekte tot verklaringen voor recht dat onrechtmatig jegens hem is gehandeld met veroordeling tot vergoeding van de schade die [appellant] hierdoor heeft geleden, is vervallen. Het bestaan van een erfdienstbaarheid van weg, een buurweg, dan wel een noodweg tussen de percelen van [appellant] en [geïntimeerde] is in eerste aanleg - waaraan [geïntimeerde] als gedaagde in vrijwaring deelnam - reeds uitvoerig aan de orde gekomen. In zoverre vertoont de vordering van [appellant] een nauw verband met de reeds bekende feiten en omstandigheden. De vordering als bedoeld in 1.2 onder (II) is te beschouwen als een afgeleide van de vordering genoemd in 1.2 onder (I), aangezien de vordering tot verwijdering van de schutting is gebaseerd op de stelling van [appellant] dat die schutting verhindert dat [appellant] gebruik maakt van de beweerdelijke erfdienstbaarheid van weg, buurweg, dan wel noodweg. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat en waarom hij ter zake van deze vordering in zijn verdediging zou zijn geschaad, anders dan dat hij een feitelijke instantie mist. Het hof oordeelt dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend en in voormelde samenhang tussen de vorderingen onder (I) en (II) ziet het hof ambtshalve geen grond voor het oordeel dat [geïntimeerde] onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt. Ook overigens ziet het hof geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de eiswijziging van [appellant] in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Of de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn (waaronder zijn vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van eerste aanleg) zal door het hof in de hoofdzaak worden beoordeeld.
2.9
De slotsom luidt dat de stellingen van [geïntimeerde] geen doel treffen, zodat zijn vorderingen tot onbevoegdverklaring dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring niet voor toewijzing in aanmerking komen. Verwerping van de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de gewijzigde eis van [appellant] leidt tot de vaststelling dat recht gedaan zal worden op de vordering van [appellant] die is verwoord in het exploot van 20 januari 2015.
2.1
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid dan wel van niet-ontvankelijkheid en van verzet tegen de eiswijziging
wijst de vorderingen tot onbevoegdverklaring en tot niet-ontvankelijkverklaring af;
verwerpt de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging;
verstaat dat recht gedaan zal worden op de vordering van [appellant] zoals opgenomen in het exploot van 20 januari 2015;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
25 oktober 2016voor uitlating partijen (akte/pleidooi/arrest).
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 september 2016.