Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- akte na tussenarrest van de zijde van [appellant] ;
- akte na tussenarrest van de zijde van [geïntimeerde] .
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst die als pacht werd gekwalificeerd. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.M.H. Weijmans, betoogde dat de overeenkomst niet als pacht moest worden gekwalificeerd, maar als een samenwerkingsovereenkomst waarbij beide partijen zeggenschap hadden over de bedrijfsvoering. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A. van Weverwijk, stelde daarentegen dat de rechtsverhouding tussen partijen wel degelijk als pacht moest worden beschouwd, omdat beide partijen ondernemersrisico liepen en de goede procesorde een verwijzing naar de pachtkamer niet in de weg stond.
Het hof heeft in zijn overwegingen de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de rechtsverhouding tussen hen inderdaad als pacht gekwalificeerd dient te worden. Het hof verwees naar eerdere rechtsoverwegingen en documenten die de pachtkwalificatie ondersteunen. Het hof oordeelde dat de gewone rechter onbevoegd was en dat de zaak ter verdere behandeling naar de pachtkamer van het hof moest worden verwezen. Dit arrest benadrukt het belang van een gespecialiseerde behandeling van pachtzaken door de daarvoor geëquipeerde pachtrechter.
De beslissing van het hof om de zaak te verwijzen naar de pachtkamer werd genomen in het belang van een zorgvuldige en deskundige beoordeling van de materiële aspecten van het geschil. Het hof sprak uit dat er geen strijd was met de goede procesorde, ondanks dat partijen zich in eerste aanleg niet over de verwijzing hadden uitgelaten.