ECLI:NL:GHARL:2016:7748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.158.206
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging als pacht aan te merken samenwerkingsovereenkomst en verwijzing naar pachtkamer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst die als pacht werd gekwalificeerd. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.M.H. Weijmans, betoogde dat de overeenkomst niet als pacht moest worden gekwalificeerd, maar als een samenwerkingsovereenkomst waarbij beide partijen zeggenschap hadden over de bedrijfsvoering. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A. van Weverwijk, stelde daarentegen dat de rechtsverhouding tussen partijen wel degelijk als pacht moest worden beschouwd, omdat beide partijen ondernemersrisico liepen en de goede procesorde een verwijzing naar de pachtkamer niet in de weg stond.

Het hof heeft in zijn overwegingen de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de rechtsverhouding tussen hen inderdaad als pacht gekwalificeerd dient te worden. Het hof verwees naar eerdere rechtsoverwegingen en documenten die de pachtkwalificatie ondersteunen. Het hof oordeelde dat de gewone rechter onbevoegd was en dat de zaak ter verdere behandeling naar de pachtkamer van het hof moest worden verwezen. Dit arrest benadrukt het belang van een gespecialiseerde behandeling van pachtzaken door de daarvoor geëquipeerde pachtrechter.

De beslissing van het hof om de zaak te verwijzen naar de pachtkamer werd genomen in het belang van een zorgvuldige en deskundige beoordeling van de materiële aspecten van het geschil. Het hof sprak uit dat er geen strijd was met de goede procesorde, ondanks dat partijen zich in eerste aanleg niet over de verwijzing hadden uitgelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.158.206
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 2292277)
arrest van 27 september 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
eiser in conventie tevens verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. W.M.H. Weijmans,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam]
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 31 mei 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • akte na tussenarrest van de zijde van [appellant] ;
  • akte na tussenarrest van de zijde van [geïntimeerde] .
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Bij voormeld tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de overeenkomst (mede) gekwalificeerd dient te worden als pacht en of in dat geval verwijzing naar de pachtkamer dient te volgen.
2.2
[appellant] heeft bij akte na tussenarrest kort weergegeven aangevoerd dat met name blijkens de afspraken omtrent investeringen en delen van de winst geen sprake is van zuivere pacht maar van een samenwerking op zoveel mogelijk gelijke basis, waarbij beiden zeggenschap hadden omtrent de (wijze van) samenwerking, zijnde de bessenteelt, en dat het hof is gebonden aan het bevoegdheidsoordeel van de rechtbank. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er geen sprake is van zuivere pacht verwijst [appellant] naar een (als productie 13 overgelegd) e-mailbericht van 9 juni 2016.
[geïntimeerde] heeft bij akte na tussenarrest in de kern aangevoerd dat de rechtsverhouding tussen partijen niet als pacht kwalificeert omdat beide partijen ondernemersrisico lopen en dat de goede procesorde zich verzet tegen verwijzing naar de pachtkamer. Ook volgens [geïntimeerde] is het hof gebonden aan het impliciete bevoegdheidsoordeel van de rechtbank.
2.3
Naar het oordeel van het hof dient de tussen partijen bestaande rechtsverhouding niettemin (mede) te worden gekwalificeerd als pacht. Hetgeen [appellant] met verwijzing naar de als productie 13 overgelegde e-mail van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) van 9 juni 2016 heeft aangevoerd doet niet af aan hetgeen het hof in rechtsoverweging 3.3 van voormeld tussenarrest heeft overwogen omtrent de considerans en de inhoud van de overeenkomst van samenwerking. Daaruit blijkt dat [appellant] zich jegens [geïntimeerde] heeft verbonden tegen voldoening van een vergoeding een perceel grond ter beschikking te stellen ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw, meer specifiek de fruitteelt, als bedoeld in artikel 7:311 in verbinding met artikel 7:312 BW. [appellant] heeft voorts met genoemde e-mail van [persoon 1] onvoldoende onderbouwd weersproken dat [geïntimeerde] in de aanvangsfase het overgrote deel van de werkzaamheden en daarna alle werkzaamheden naar eigen inzicht heeft (laten) verricht(en). [geïntimeerde] heeft zich hierover in zijn akte niet uitgelaten. Dat [appellant] de investeringen voor zijn rekening zou nemen en dat beide partijen ondernemersrisico lopen in de zin dat beide partijen voor 50% delen in winst en verlies, maakt gelet op het voorgaande niet dat de rechtsverhouding tussen partijen niet als pacht dient te worden gekwalificeerd. Hetgeen partijen daaromtrent ( [appellant] bij akte na tussenarrest, sub 3 en [geïntimeerde] bij akte na tussenarrest, sub I) hebben aangevoerd is onvoldoende voor een andersluidend oordeel.
2.4
Hetgeen [appellant] met verwijzing naar genoemde e-mail van [persoon 1] heeft aangevoerd doet evenmin af aan hetgeen het hof in rechtsoverweging 3.4 heeft overwogen omtrent het document “Bessen overzicht verdeling kosten/baten”, de e-mail van 23 april 2012, het document “saldo berekeningen toekomstige samenwerking” en de e-mail van 13 januari 2011. Daarin wordt immers steeds met zoveel woorden gesproken van pacht.
2.5
Gelet hierop dient de gewone rechter zich onbevoegd te verklaren en dient de zaak ter verdere behandeling en beoordeling te worden verwezen naar de pachtkamer van dit hof (vgl. HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0050). Van strijd met de eisen van de goede procesorde is geen sprake. Dat de zaak vanwege de materiële aspecten van het geschil wordt behandeld door de bij uitstek daartoe geëquipeerde pachtrechter acht het hof van essentieel belang. Dit belang weegt zwaarder dan de omstandigheid dat partijen door verwijzing een instantie zou worden onthouden omdat zij zich hieromtrent in eerste aanleg niet hebben uitgelaten.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de pachtkamer van dit hof.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.C. Frankena en D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.