In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het omzetbelastingtarief op parkeergelden bij een attractiepark. De zaak betreft een geschil tussen de Inspecteur van de Belastingdienst en Stichting [X] [Z], die over het tijdvak van 1 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 € 25.035 aan omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. De Inspecteur heeft geen teruggaaf verleend op het bezwaarschrift van de belanghebbende, waarna de rechtbank Gelderland de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de verschuldigde omzetbelasting heeft vastgesteld op € 22.677. De Inspecteur heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De kern van het geschil is welk omzetbelastingtarief van toepassing is op de parkeergelden die door belanghebbende worden geheven. De Inspecteur stelt dat het gelegenheid geven tot parkeren een afzonderlijke prestatie is, terwijl belanghebbende aanvoert dat het een bijkomende dienst is bij de toegang tot het park. Het Hof oordeelt dat het geven van gelegenheid tot parkeren een zelfstandige prestatie is, die niet als bijkomend kan worden beschouwd ten opzichte van de toegang tot het park. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de modale bezoeker van het park het parkeren als een doel op zich beschouwt.
Daarnaast is er een subsidiair geschil over het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel met verwijzing naar de regeling voor kamperen en logies, maar het Hof oordeelt dat er geen sprake is van feitelijk gelijke gevallen. Het parkeren bij belanghebbende vindt overdag plaats, terwijl het parkeren bij kampeerbedrijven doorgaans langer duurt. Het Hof wijst het beroep op het gelijkheidsbeginsel af en concludeert dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is.