In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Woudenberg tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 1 te [Z], vastgesteld op € 387.000, na een beroep van de erfgenamen van de heer [X] die was overleden. De heffingsambtenaar had eerder de waarde vastgesteld op € 408.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde onterecht had vastgesteld en veroordeelde hem tot het betalen van een vergoeding van € 500 aan de belanghebbende wegens immateriële schade.
In hoger beroep betwist de heffingsambtenaar de lagere waardering en de toekenning van de schadevergoeding. De belanghebbende stelt dat de waarde verder verlaagd moet worden tot € 350.000 en dat de heffingsambtenaar niet alle relevante stukken heeft overgelegd. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan en dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het Hof concludeert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil niet is overschreden, ondanks de vertraging door het overlijden van de heer [X]. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de vaststelling van de waarde, die wordt vastgesteld op € 408.000.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is openbaar uitgesproken op 6 september 2016. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.