Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Inkomen Continu Compleet”heet en de verzekeringsovereenkomst eindigt op het moment dat [appellant] 65 wordt, het moment waarop zijn inkomsten voor levensonderhoud deels worden gedekt door AOW en de premie in privé mag worden afgetrokken.
binnenof
buitenzijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, heeft het HvJ EU overwogen:
het verzekerde inkomen”en bijvoorbeeld niet van
“verzekerde omzet”, hetgeen voor de hand had gelegen indien de verzekering diende tot voortzetting van de onderneming van [appellant] . Ook in de polisvoorwaarden wordt steeds gesproken van
“verzekerd inkomen”(bijvoorbeeld in artikel 4 en 5). De door Achmea ingeroepen preventie en re-integratie verbleken daarbij en zijn in de door Achmea niet inhoudelijk besproken artikelen 16 – 18 van de polisvoorwaarden nauwelijks concreet uitgewerkt.
“Wij stellen de mate van arbeidsongeschiktheid vast aan de hand van rapportages van door ons aan te wijzen deskundigen”)volgt reeds dat het Achmea als partij eenzijdig het recht heeft om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen en daarmee of en zo ja in welke mate zij tot enige uitkering is gehouden - in wezen een partijbeslissing - en dat een verzekerde als [appellant] daarop geen in de polis geregelde invloed kan uitoefenen. Het aldus aan Achmea toekomende recht tot bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vanwege die bepaling en klaarblijkelijk in het licht van artikel 7:904 lid 1 BW alleen marginaal getoetst in de zin dat de rechter (zoals ook de rechtbank in het bestreden vonnis) alleen nagaat of Achmea in redelijkheid (volgens het vonnis: op zorgvuldige wijze) tot dat oordeel heeft kunnen komen. In die zin wordt de door (de tekst van) artikel 8 lid 1 van de polisvoorwaarden gecreëerde onbalans tussen Achmea en [appellant] als verzekerde dus niet hersteld. Daarbij komt dat Achmea zich in artikel 8 lid 1 van de polisvoorwaarden het keuzerecht van de deskundigen voorbehoudt en dat een verzekerde als [appellant] op die keuze in beginsel geen invloed kan uitoefenen. Het verweer van Achmea in haar akte dat zij in de regel rekening houdt met de wensen van de verzekerde op dit punt en dat er op verzoek van de verzekerde een contra-expertise kan plaatsvinden, zou waar kunnen zijn, maar miskent dat er in de polisvoorwaarden aan de verzekeringnemer geen recht op inspraak bij de benoeming van de deskundigen noch een recht op contra-expertise en een kostenregeling daarvoor is toegekend, zodat [appellant] die inspraak en contra-expertise uit hoofde van de overeenkomst niet kan afdwingen. Dat Achmea mogelijk in voorkomende gevallen in praktische zin zo handelt (waarvan overigens in dit geschil niet is gebleken) doet niet af aan de door artikel 8 lid 1 van de polisvoorwaarden ook in dit opzicht gecreëerde aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen Achmea en [appellant] .
aan de hand van rapportages van door ons aan te wijzen deskundigen”zodat die rapportages, al zijn deze afkomstig van geregistreerde beroepsbeoefenaren onder gedragscodes en beroepsethiek, voor Achmea niet meer dan een advies behelzen.
3.Slotsom
4.De beslissing
20 december 2016opdat partijen zich dan uitlaten over de vraag of interimcassatie is ingesteld dan wel wordt voortgeprocedeerd bij het hof;