4.8Buitengewone lasten ter zake van ziekte waren reeds aftrekbaar onder het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941. De aftrekbaarheid van deze uitgaven is voortgezet in artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964). Art. 46 Wet IB 1964, oorspronkelijke tekst, hield in:
"1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven: (...)
b. ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en overlijden van de belastingplichtige [en] diens (...) kinderen (...), met dien verstande dat uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij meer bedragen dan f 750 (...)
2. De buitengewone lasten komen slechts in aanmerking, indien zij gezamenlijk meer bedragen dan vier percent van het onzuivere inkomen (...)"
Het advies van de commissie Hofstra vormde het uitgangspunt voor een nieuwe regeling zoals deze werd opgenomen in het tweede lid van artikel 46 (Kamerstukken II 1969/70, 10 027, nr. 3, bijlage blz 6):
"(...) De huidige formulering, die de fiscus herhaaldelijk doet meedragen in de kosten van een dieet, van reizen voor ziekenbezoek, van moeilijk te beoordelen vakantiereizen op medisch advies, enz. gaat naar het oordeel van de commissie de strekking van het begrip buitengewone lasten, mede gezien tegen de achtergrond van de gestegen welvaart, te buiten. Beperking van het kostenbegrip tot de kosten van medische bijstand en behandeling, van geneesmiddelen, verpleging en medische apparatuur, zomede van extra gezinshulp wegens ziekte, invaliditeit en bevalling, kan bovendien het aantal geschillen en procedures aanmerkelijk verminderen. (...)"
In de Memorie van Blijkens de memorie van toelichting was voor de kwalificatie van buitengewone lasten als uitgaven ter zake van ziekte van doorslaggevend belang de aanwezigheid van een direct verband (c.q. causaal verband) tussen lasten en ziekte en de aanwezigheid van een medische noodzaak van behandeling (Kamerstukken II 1969/70, 10 790, nr. 3, blz. 8 en 17)
“Met betrekking tot het begrip uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling is in het ontwerp het advies van de commissie-Hofstra overgenomen. Ook naar de mening van de ondergetekenden is dit begrip bij de huidige wetgeving uitgegroeid tot buiten de door de grondgedachten van de regeling aangegeven grenzen. Met name ten aanzien van reiskosten, bezoekkosten en de kosten van een dieet zijn in de voorgestelde regeling de contouren van wat als ziekte-uitgaven mag gelden, duidelijk aangegeven.
(...)
Voor wat betreft de in het eerste lid, onder letter b, van art. 46 opgesomde soorten uitgaven, achten de ondergetekenden een nadere precisering noodzakelijk.”
Bij Wet van 24 december 1970, Stb. 604, werd art. 46 Wet IB 1964 met ingang van 1971 geredigeerd:
"1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende: (...) b. uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden van de belastingplichtige [en] diens (...) kinderen (...), tot een en een kwart maal het bedrag van die uitgaven voor zover zij meer bedragen dan: (...) f 2500 (...); met dien verstande dat geen hoger bedrag in aanmerking wordt genomen dan het gezamenlijke bedrag van die uitgaven; (...)
2. Als uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling worden uitsluitend aangemerkt de daarmede verband houdende:
a. uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulp- en kunstmiddelen en vervoer;
b. uitgaven voor extra gezinshulp;
c. extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet, tot een bedrag bepaald volgens door Onze Minister te geven regelen (…)"