Hierover oordeelt het hof als volgt.
Blijkens het verslag van de bespreking van 2 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] in de overweging verklaard de tegoeden van de polissen als zekerheid te willen inzetten. Aangezien de polissen niet op naam van een vennootschap stonden maar [geïntimeerde] als verzekeringnemer hadden, mocht Vermijzer deze verklaring opvatten als een verklaring van [geïntimeerde] privé. Of [geïntimeerde] zich aldus ook tot zekerheidstelling heeft verbonden, blijkt evenwel niet uit dit verslag, vooral niet omdat dit punt niet is opgenomen onder de afspraken. Vermijzer heeft het in het verslag slechts omschreven als een wens van [geïntimeerde] , niet meer dan dat.
De geaccordeerde brief van 16 december 2013 betreft:
“Overeenkomst van onderpand ter zekerheidstelling en voldoening achterstand huur pand”en vermeldt:
“Tijdens dit overleg (van 2 oktober 2013, hof) heeft (…) [geïntimeerde] aangegeven dat hij zijn tegoeden op kapitaal- en of lijfrenteverzekeringen als zekerheid (onderpand) wil inbrengen, hierbij stelt hij zich naast zakelijk ook persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk tot het voldoen van de ontstane achterstand.”Daarbij werd, vooruitlopend op de notariële verpandingsakte, deze afspraak en toezegging schriftelijk vastgelegd en dienden kopieën van de betreffende polissen te worden overhandigd aan Vermijzer, zodat de netto contante waarde van de polissen zou kunnen worden berekend en daarna de akte bij de notaris kon worden opgemaakt.
Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, kan de wens zijn (tegoeden uit) de verzekeringen als zekerheid (onderpand) in te brengen en de aansprakelijkstelling “naast zakelijk ook persoonlijk en hoofdelijk” niet op [het aannemingsbedrijf] noch op [de vennootschap] worden betrokken aangezien deze beide vennootschappen geen verzekeringen hadden in te brengen, zodat Vermijzer er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat het hier een verbintenis betrof die [geïntimeerde] privé op zich had genomen. Dat [geïntimeerde] de brief voor akkoord had ondertekend dwars door de drie onder elkaar opgenomen namen, waaronder zijn privé naam, maakt dit niet wezenlijk anders omdat Vermijzer die handtekening onder voormelde omstandigheden tevens mocht aanzien als bindend voor [geïntimeerde] zelf.
Wat betreft de inhoud van de brief van 16 december 2013 kan aan [geïntimeerde] worden toegegeven dat deze brief duidelijke verder gaat dan het verslag van het overleg van 2 oktober 2013, maar [geïntimeerde] heeft daarvoor wel getekend, zodat het hier een onderhandse akte met ingevolge artikel 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht betreft. Daaruit blijkt onmiskenbaar en mocht Vermijzer redelijkerwijs begrijpen dat [geïntimeerde] zich voor de huurachterstand van [het aannemingsbedrijf] verbond tot verpanding van de polissen en tot hoofdelijke aansprakelijkheid.
Een en ander vindt steun in de brief van [de ex-partner] gericht aan en op 27 november 2015 ontvangen door de echtgenote van [de vertegenwoordiger] , (productie 6 bij brief namens Vermijzer van 30 juni 2016) onder meer inhoudend:
“Zo heb je mij tijdens een van de gesprekken nadat [geïntimeerde] ( [geïntimeerde] , hof) was vertrokken in 2013, verteld dat [geïntimeerde] van plan was om, als de zaak de rekeningen van de huur niet meer kon betalen, hij er persoonlijk en privé voor zou instaan dat dat wel gebeurde en dat hij daarvoor als zekerheid zijn eigen verzekeringspolissen als onderpand wilde geven.
Hij zou daarvoor met jullie naar de notaris gaan.”
Dit vindt ook steun in de schriftelijke verklaring van [geïntimeerde] [de broer] van 11 juli 2016 aan Vermijzer over het verslag van de vergadering van 24 april 2014, inhoudend:
“Tijdens deze vergadering was ik aanwezig als ‘Hoofd Integrale Bedrijfsvoering’ en heb ik inderdaad gesteld dat ik samen met jou om tafel zou gaan met betrekking tot het stellen van zekerheden. Dit heb ik gedaan, omdat ik van [geïntimeerde] al eerder had begrepen dat hij zich persoonlijk borg had gesteld voor de verschuldigde huur en dat hij zijn privéverzekeringspolissen als zekerheid zou verpanden zoals ook staat verwoord in de overeenkomst van 16 december 2013, welke mij bekend is.
Door te onderzoeken of er eventueel andere mogelijkheden voor zekerheid waren, heb ik nog geprobeerd de privé borgstelling en de verpanding om te buigen naar iets anders, hetgeen mij uiteindelijk niet is gelukt.”
Weliswaar spreekt [de broer] van borgtocht, maar dit staat niet in de weg aan de in het document van 16 december 2013 bevestigde hoofdelijke aansprakelijkheid. Een en ander wordt ook niet ontkracht door de slotopmerking in [de vertegenwoordiger] brief naar aanleiding van de bespreking van 24 april 2014 aangezien deze opmerking betrekking heeft op het stellen van zekerheid, wat iets anders is dan de toezegging ervan. Al met al moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] een en ander onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.