In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontbindingsverzoek van een werknemer na twee jaar ziekte. De werknemer, die sinds 2006 als chauffeur in dienst was bij de verweerster, werd op 4 november 2013 arbeidsongeschikt. Na de loondoorbetalingstermijn heeft de werknemer geen stappen ondernomen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wat leidde tot de vraag of er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer verzocht om toekenning van een transitievergoeding, maar het hof oordeelde dat de werkgever niet verplicht was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. Het hof verwierp het hoger beroep van de werknemer en veroordeelde hem in de kosten van de procedure. De beschikking van de kantonrechter werd bevestigd, waarbij de werknemer niet in de gelegenheid was gesteld om zijn verzoek in te trekken, wat ook niet meer relevant was na de mondelinge behandeling.