Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 24 februari 2017;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 20 april 2017;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 10 mei 2017;
- een V6 formulier met begeleidende brief en productie van de zijde van [verweerster] , ingekomen ter griffie op 7 juni 2017;
- het ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 november 2016;
- de op 21 juni 2017 gehouden mondelinge behandeling; bij die gelegenheid zijn gehoord:
3.De beoordeling
grief 1 in principaal hoger beroepheeft de kantonrechter ten onrechte aan [verweerster] de gelegenheid gegeven haar verzoek in te trekken. In de toelichting op deze grief heeft [appellant] betoogd dat ‘vergoeding’ in de zin van artikel 7:686a lid 6 BW uitsluitend ziet op een billijke vergoeding en niet op een transitievergoeding. [appellant] heeft daartoe verwezen naar wat daarover is geschreven in de literatuur. Voorts heeft hij gewezen op de systematiek van de wet waarin volgens hem geen intrekkingsmogelijkheid past bij toekenning van (enkel) een transitievergoeding. De grief faalt om de volgende redenen.
Alvorens een ontbinding als bedoeld in artikel 671b of 671c waaraan een vergoeding verbonden wordt, uit te spreken, stelt de rechter de partijen van zijn voornemen in kennis en stelt hij een termijn, binnen welke de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn verzoek in te trekken. Indien de verzoeker dat doet, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.
incidenteel hoger beroepvoorwaardelijk in te stellen, te weten voor het geval grief 1 in principaal hoger beroep slaagt. Nu dat niet het geval is, behoeft het incidenteel hoger beroep van [verweerster] niet besproken te worden.
De werknemer heeft het in lid 1 bedoelde recht niet voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 te verrichten.
De werkgever is bevoegd de betaling van het in lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.
niet opgenomen vakantie- en adv-uren. Deze vordering behoeft geen nadere beoordeling, omdat het uitgaat van het onjuiste uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2017 is ontbonden. Nu het hof van oordeel is dat [verweerster] het verzoek tot ontbinding mocht intrekken en [verweerster] van die mogelijkheid tijdig gebruik heeft gemaakt, staat tussen partijen vast dat de arbeidsovereenkomst niet ten einde is gekomen. [appellant] heeft niet aangevoerd dat of waarom [verweerster] desondanks gehouden zou zijn om niet opgenomen vakantie- en adv-uren te betalen.