Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
geschikt te zijn voor de eigen functie (administratief medewerkster). Dit in tegenstelling tot de bedrijfsarts (zie 2.28 en 2.30). In deze procedure heeft [verweerster] gesteld dat er sprake is van een opzegverbod, voortvloeiende uit de ziekmelding inzake haar TIA in juli 2016. Daarmee miskent [verweerster] dat haar eerste ziekmelding van 14 oktober 2014 dateert en dat zij daarna nimmer (volledig) hersteld is gemeld. Het enkele feit dat [verweerster] in juli 2016 een TIA heeft gehad – hoe betreurenswaardig ook – staat niet aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. Niet gebleken is dat het onderhavige verzoek verband houdt met de ziekmelding op 14 oktober 2014. Op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 6 BW kan de kantonrechter in een dergelijk geval – waarin op de e-, g- en h- grond om ontbinding wordt verzocht – toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de ontbinding indien hij vaststelt dat die ontbinding géén verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft.
3 november 2015) is gaan vervullen, is onvoldoende door Meander geconcretiseerd waarin [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld of nalatig is gebleven. Alhoewel het UWV op
2 december 2015 heeft geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van Meander tot dan toe onvoldoende zijn, heeft [verweerster] hieraan in deze procedure geen gevolgen verbonden. Noch in haar verweerschrift, noch ter zitting is zij hier nader op ingegaan. De verklaring van Meander dat zij spoor 2 nog niet had opgestart vanwege de plotse hersteld melding van [verweerster] (die overigens niet werd geaccepteerd) komt de kantonrechter plausibel voor en is ook niet door [verweerster] betwist.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, aangezien uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat Meander meer dan voldoende inspanningen heeft verricht om een alternatieve functie te vinden voor [verweerster] , maar dat dit door de weigerachtige opstelling van [verweerster] zelf niet is gelukt. Zelfs indien [verweerster] om de hier bedoelde billijke vergoeding bij wijze van tegenverzoek zou hebben verzocht, dan zou deze vergoeding door de kantonrechter zijn afgewezen.
€ 400,00 aan salaris gemachtigde). Mocht Meander haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst binnen de hierna te vermelden termijn intrekken, dan zal zij worden veroordeeld tot betaling van de aan de zijde van [verweerster] gerezen proceskosten voor zover die zien op salaris gemachtigde. Dat salaris gemachtigde wordt in dat geval begroot op
€ 400,00.
5.De beslissing
1 februari 2017;
€ 54.609,00 bruto;