Indien de huurontbindingsovereenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou Heineken een ontruimingskortgeding zijn gestart, waarin de gevorderde ontruiming, gezien de hoogte van de huurachterstand, zou zijn toegewezen. Ontbinding van de huurovereenkomst in kort geding is daarbij niet mogelijk, zodat ter zake een bodemprocedure zou moeten worden gestart waarin ook schadevergoeding gevorderd zou kunnen worden voor de resterende huurtermijnen. Een en ander heeft, als onbestreden door de kantonrechter vastgesteld, ook als uitgangspunt in hoger beroep te gelden. Partijen verschillen van mening over wat er verder zou zijn gebeurd.
De curator stelt dat meest waarschijnlijk is dat [gefailleerde] , direct na een veroordeling tot ontruiming in kort geding of wellicht al daarvóór, zijn faillissement zou hebben aangevraagd. De curator zou de inventaris dan in de boedel hebben aangetroffen en de opbrengst zou dan beschikbaar zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers, aldus de curator. Veronderstellenderwijs uitgaand van de juistheid van die stelling en daarmee ervan uitgaand dat [gefailleerde] vanwege de dreigende ontruiming kort na januari 2013 op eigen aangifte in staat van faillissement zou zijn verklaard, heeft te gelden dat - zoals de kantonrechter onbestreden heeft geoordeeld - de curator dan conform artikel 39 Fw de huurovereenkomst tussentijds had kunnen opzeggen waarbij een termijn van drie maanden zou gelden en dat de aldus na de datum van het faillissement verschuldigde huurpenningen boedelschulden zouden zijn die bij voorrang hadden moeten worden voldaan. Dit zou neerkomen op een boedelschuld van
€ 9.784,68 exclusief BTW (3 x € 3.261,56 exclusief BTW per maand). De curator heeft geen concrete omstandigheden gesteld die ertoe leiden dat moet worden uitgegaan van een kortere periode dan genoemde drie maanden waarin nog huur verschuldigd zou zijn geweest. Dat er een andere huurder zou zijn gevonden, waardoor de huurovereenkomst al eerder met instemming van Heineken had kunnen worden beëindigd, heeft de curator bijvoorbeeld niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld. Gelet daarop moet worden aangenomen dat in deze situatie de huurschuld tot tenminste € 30.328,04 zou zijn opgelopen (de bestaande huurachterstand van € 20.543,36 plus de boedelschuld).
De curator heeft (in zijn memorie van grieven onder 2 tot en met 8) opmerkingen gemaakt over de waarde en vermeende incompleetheid van de door Heineken verkochte inventaris. De curator wil daarmee kennelijk betogen dat Heineken de inventaris voor een te laag bedrag heeft verkocht althans dat als de huurontbindingsovereenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, de inventaris voor een hoger bedrag dan de gerealiseerde koopprijs van
€ 25.934,10 had kunnen worden verkocht. Aan die opmerkingen gaat het hof echter voorbij, omdat de curator niet concreet heeft gesteld welke koopprijs gerealiseerd had kunnen worden en welke onderdelen van de inventaris met welke waarde niet zijn mee verkocht. In dat verband merkt het hof nog op dat de curator ook niet voldoende concreet heeft gesteld dat zich een koper voor de inventaris zou hebben aangediend en tegen welke koopprijs die deze zou hebben gekocht. Heineken heeft daartegenover wel, onder verwijzing naar de door haar overgelegde taxatierapporten, gemotiveerd gesteld dat de opbrengst bij een verkoop in faillissement beduidend lager zou zijn geweest. De door Heineken ingeschakelde taxateur heeft de executiewaarde van de aanwezige inventaris op € 6.750,-- geschat. Heineken heeft er daarbij op gewezen dat, als [gefailleerde] intussen zou zijn ontruimd, de inventaris uit het pand zou zijn verwijderd en dan nog minder zou hebben opgebracht. Als alternatief scenario noemt zij dat [gefailleerde] zijn onderneming aan een derde zou hebben verkocht en van Heineken mede¬werking aan een indeplaatsstelling zou hebben verlangd. In dat geval zou voor de inven¬taris mogelijk de going concern waarde kunnen zijn gerealiseerd. Deze is geschat op € 13.500,--. Heineken wijst er daarbij op dat zij niet aan de indeplaatsstelling had hoeven mee te werken als de op dat moment bestaande huurschuld niet zou zijn afgelost. Per saldo zou dit niet tot een gunstiger resultaat hebben geleid.