Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,
2. [appellante 2] ,
3. [appellant 3] ,
4. [appellant 4] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De beoordeling van de grieven en de vordering
1. primair zal verklaren voor recht dat er geen (rechtsgeldige) pachtovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant 1] en vader en dat [geïntimeerde] en de kinderen van [appellant 1] geen partij zijn bij die overeenkomst en subsidiair de pachtovereenkomst zoals neergelegd in de akte van 1 september 2004 zal vernietigen;
2. zal verklaren voor recht dat er geen (rechtsgeldige) pachtovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant 1] en/of [appellant 3] enerzijds en moeder anderzijds, althans tussen partijen, in ieder geval niet ten aanzien van de woning.
geenpachtovereenkomst bestaat, een vordering is ‘betreffende een pachtovereenkomst als bedoeld in de vijfde titel van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;’ (artikel 1019j Rv). Met de gevorderde negatieve verklaring voor recht wordt immers de vraag voorgelegd of de rechtsverhouding kwalificeert als een pachtovereenkomst of niet, en dat is bij uitstek een vraag die tot de bevoegdheid van de pachtrechter hoort. Deze vraag is tevens ‘het onderwerp van het geschil’ als bedoeld in artikel 71 lid 3 Rv waarin verwijzing naar de bevoegde rechter is geregeld. De vordering tot een negatieve verklaring voor recht is het spiegelbeeld van de vordering tot vastlegging van een pachtovereenkomst, die materieel dezelfde vraag voorlegt. Niet noodzakelijk is dat laatstgenoemde vordering tegelijkertijd – in conventie of in reconventie – aan de orde zou zijn; de bevoegdheid van de pachtrechter strekt zich ook uit over een zaak die beperkt is tot een negatieve verklaring voor recht. Tot slot overweegt het hof dat ook [appellant 1] c.s. zelf ter zitting heeft verklaard belang te hebben bij een beslissing door de pachtkamer op de gewijzigde eis.
€ 2.990.