ECLI:NL:GHARL:2016:5310

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
200.186.296
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nietigheid appeldagvaarding en schorsing tenuitvoerlegging uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van Twente Hippique B.V. tegen Dierenkliniek Beheer B.V. en 't Saandhuus Beheer. De zaak betreft de nietigheid van de appeldagvaarding en de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De rechtbank Overijssel had eerder op 24 juni 2015 en 16 december 2015 vonnissen gewezen die nu ter discussie staan. Dierenkliniek Beheer c.s. betoogde dat de dagvaarding in hoger beroep nietig was, omdat deze niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid zoals gesteld in de wet. Het hof oordeelde echter dat de eis in de dagvaarding in hoger beroep voldoende duidelijk was geformuleerd en dat Twente Hippique ontvankelijk was in haar hoger beroep.

Daarnaast werd de vordering van Twente Hippique om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 december 2015 te schorsen behandeld. Het hof overwoog dat de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing had gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat betekende dat de vordering tot schorsing niet kon worden toegewezen. Het hof concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van Dierenkliniek Beheer c.s. uitviel, omdat het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven is. Het hof wees de incidentele vordering van Twente Hippique af en veroordeelde haar in de kosten van het incident. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door Twente Hippique.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.186.296
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C/08/166758)
arrest van 28 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Twente Hippique B.V.,
gevestigd te Den Ham, gemeente Twenterand,
appellante,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie,
hierna: Twente Hippique,
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg,
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDierenkliniek Beheer B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
't Saandhuus Beheer,
beide gevestigd te Den Ham, gemeente Twenterand,
geïntimeerden,
verweersters in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie tevens eiseressen in reconventie,
advocaat: mr. A.C. Huisman.
Geïntimeerde sub 1 zal hierna Dierenkliniek Beheer, geïntimeerde sub 2 't Saandhuus Beheer en geïntimeerden gezamenlijk zullen Dierenkliniek Beheer c.s. worden genoemd.

1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 24 juni 2015 en 16 december 2015 die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 februari 2016 met eis in het incident ex artikel 351 Rv,
- de memorie van antwoord in het incident.
2.2
Vervolgens heeft Twente Hippique de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Volgens Dierenkliniek Beheer c.s. is de dagvaarding in hoger beroep nietig, omdat deze in strijd met het bepaalde in artikel 111 lid 2 aanhef en sub d Rv gelezen in verband met artikel 343 Rv niet een duidelijke eis vermeldt. Twente Hippique is daarom niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, aldus Dierenkliniek Beheer c.s. Dit betoog van Dierenkliniek Beheer c.s. is echter ongegrond. De in de dagvaarding in hoger beroep geformuleerde eis kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet anders worden opgevat dan dat Twente Hippique, kort gezegd, vordert dat het hof de genoemde vonnissen van 24 juni 2015 en 16 december 2015 zal vernietigen, haar vorderingen (in conventie) alsnog zal toewijzen, de vorderingen van Dierenkliniek Beheer c.s. (in reconventie) alsnog zal afwijzen en Dierenkliniek Beheer c.s. zal veroordelen in de kosten met rente en tot terugbetaling van hetgeen uit hoofde van die vonnissen is voldaan. Daarbij dient bovendien te worden bedacht dat, nu de grieven niet reeds in de appeldagvaarding zijn opgenomen, de nog te nemen memorie van grieven in hoger beroep tevens de functie van conclusie van eis vervult. Het zijn de inhoud van de appeldagvaarding en de inhoud van de conclusie van eis (memorie van grieven) die de omvang van het hoger beroep bepalen. Voor de conclusie dat de dagvaarding in hoger beroep nietig is omdat de eis niet voldoende duidelijk zou zijn vermeld, bestaat dan ook geen grond.

4. De motivering van de beslissing in het incident

4.1
Op grond van artikel 351 Rv kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen. Twente Hippique vordert dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 december 2015 voor zover in reconventie gewezen schorst voor de duur van het geding. Dierenkliniek Beheer c.s. heeft die vordering bestreden.
4.2
Ingevolge HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 zal het hof bij de beoordeling van het incident de volgende maatstaven in acht nemen:
( i) De eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis of de gevorderde zekerheidstelling.
(ii) Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis of tot zekerheidstelling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.3
In onderhavige zaak doet zich situatie van maatstaf (v) voor nu de rechtbank geen gemotiveerde beslissing op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gegeven.
4.4
Het hof overweegt allereerst dat het vonnis van 16 december 2015 voor zover in reconventie gewezen onder IV tot en met VII verklaringen voor recht bevat. Nu deze verklaringen voor recht, met uitzondering van de verklaring voor recht onder VI, naar hun aard niet vatbaar zijn voor tenuitvoerlegging, had de rechtbank het vonnis in zoverre dus ook niet uitvoerbaar bij voorraad mogen verklaren (vergelijk HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5360 en HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1815 en heeft Twente Hippique in zoverre geen belang bij haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
4.5
Voor zover de vordering de schorsing van de tenuitvoerlegging van de verklaring voor recht onder VI betreft (de verklaring voor recht dat Twente Hippique gehouden is om de door haar gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van Dierenkliniek Beheer c.s. aan te bieden) overweegt het hof het volgende. Het enkele feit dat voor de werking van de uitspraak ‘geen vorm van tenuitvoerlegging vereist is’, brengt niet zonder meer mee dat zich een geval voordoet waarin ‘de aard van de zaak’ uitvoerbaarheid bij voorraad uitsluit (als bedoeld in artikel 233 lid 1 Rv). Het gaat om de vraag of de rechter de rechtstoestand eerder (dan met het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak) kan doen ingaan. Uit deze verklaring voor recht vloeit een plicht tot aanbieding voort en deze verklaring voor recht moet daarom in zoverre in wezen als een veroordeling tot aanbieding worden beschouwd. Waar de behoeften en in aanmerking komende belangen dat rechtvaardigen, kunnen beslissingen die geen voor tenuitvoerlegging vatbaar dictum inhouden toch onmiddellijk uitvoerbaar worden verklaard. Het hof is van oordeel dat de aanbiedingsplicht waarop de verklaring voor recht betrekking heeft, in beginsel uitvoerbaar bij voorraad moet kunnen worden verklaard, mits de belangen van partijen dat in het licht van de omstandigheden van het geval rechtvaardigen.
4.6
Voor zover de vordering de schorsing van de tenuitvoerlegging van de verklaring voor recht onder VI en van de proceskostenveroordeling betreft, overweegt het hof het volgende. Het hof dient de belangen van partijen af te wegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan het hof, gezien de hiervoor onder (iii) genoemde maatstaf, in beginsel geen rekening houden met het betoog van Twente Hippique dat de rechtbank zonder enige motivering essentiële verweren tegen de vorderingen in reconventie heeft gepasseerd. Die verweren betreffen, kort gezegd, a) dat Twente Hippique geen partij is geweest bij de bij notariële akte gesloten “aandeelhoudersovereenkomst” waaraan de rechtbank haar heeft gehouden en b) dat twee van de andere aandeelhouders aan wie volgens die overeenkomst zou moeten worden overgedragen evenmin partij zijn en zelfs geen comparant waren bij die akte. Feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat moet worden afgeweken van het zojuist genoemde beginsel zijn niet gesteld of gebleken. Het hof gaat daarom, in het kader van dit incident, aan genoemd betoog voorbij.
Twente Hippique heeft verder geen belang gesteld bij de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging. Daartegenover staat dat de proceskostenveroordeling de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, zodat het belang van Dierenkliniek Beheer c.s. bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad daarvan in beginsel is gegeven. Het belang van Dierenkliniek Beheer c.s. bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verklaring voor recht onder VI, is, zo begrijpt het hof haar stellingen, dat zij, gezien de beëindigde samenwerking tussen partijen, de zaken financieel wil afwikkelen. Gelet op een en ander, in het licht van de omstandigheden van het geval zoals die volgen uit het vonnis van 16 december 2015, terwijl Twente Hippique in dit incident geen relevante omstandigheden heeft gesteld die haar belang bij de gevorderde schorsing onderbouwen, kan niet worden aangenomen dat het belang van Twente Hippique bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Dierenkliniek Beheer c.s. bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de juist genoemde verklaring voor recht en van de proceskostenveroordeling in dat vonnis.
4.7
Gezien het vorenstaande zal het hof de incidentele vordering afwijzen. Het hof zal Twente Hippique als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen.

5. De voortgang van het geding in hoger beroep

Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van grieven door Twente Hippique. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

6. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt Twente Hippique in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dierenkliniek Beheer c.s. vastgesteld op € 894,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum 9 augustus 2016 voor het nemen van een memorie van grieven door Twente Hippique;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H. Wammes en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2016.