Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
”
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof overweegt in dit verband het volgende. In de dagvaarding in hoger beroep van 12 januari 2015 is door [appellant] aan [geïntimeerde] aangezegd dat [appellant] in hoger beroep komt tegen het vonnis in kort geding d.d. 18 december 2014, terwijl het petitum van die dagvaarding luidt:
“
het gerechtshof zal vernietigen het vonnis(…) op 18 december 2014, en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de vorderingen van appellant toe te wijzen en ongedaan te maken hetgeen door appellant aan geïntimeerde onverschuldigd is betaald ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg (…)”
4.De feiten
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief Istelt [appellant] aan de orde de vraag of [geïntimeerde] nog dwangsommen kan incasseren uit hoofde van het vonnis van 27 juni 2007, welke vraag door [appellant] ontkennend wordt beantwoord. Volgens [appellant] is de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van dwangsommen verjaard gelet op het bepaalde in artikel 611g Rv. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] sinds het vonnis van 27 juni 2007 “te lang stilgezeten” en zijn de tot het opgelegde maximum van € 25.000,- verbeurde dwangsommen verjaard. Het is in die situatie niet mogelijk om na die verjaring het vonnis opnieuw te betekenen en wederom aanspraak te maken op dwangsommen, aldus [appellant] .
6.Slotsom
in hoger beroep: € 405,19 aan verschotten en € 1.732 aan salaris voor de advocaat;