ECLI:NL:GHARL:2016:3189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
200.171.749
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinder- en partneralimentatie en terugbetaling teveel betaalde alimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinder- en partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn op 28 juni 2008 met elkaar gehuwd, maar hun huwelijk is op 9 juni 2015 ontbonden. De rechtbank Gelderland had eerder op 24 maart 2015 een beschikking gegeven waarin de alimentatieverplichtingen van de man waren vastgesteld. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beschikking, onder andere met betrekking tot de hoogte van de alimentatie en de zorgregeling voor de kinderen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de behoeften van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een onderneming heeft en dat zijn draagkracht voor alimentatie beperkt is. De vrouw heeft ook een onderneming, maar haar inkomen is niet voldoende om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 257,- per kind per maand voor de periode van 24 maart 2015 tot 1 februari 2016, en op € 262,- per kind per maand vanaf 1 februari 2016. De partneralimentatie is met ingang van 9 juni 2015 op nihil gesteld, wat betekent dat de vrouw geen recht meer heeft op partneralimentatie.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw geen terugbetaling hoeft te doen van teveel ontvangen kinderalimentatie, omdat de man niet voldoende heeft aangetoond dat de door hem betaalde bedragen niet in de behoefte van de kinderen hebben voorzien. De zorgregeling is aangepast, waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven en op woensdagavond bij hem eten. De beschikking van de rechtbank Gelderland is deels bekrachtigd en deels vernietigd, en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.171.747 en 200.171.749
(zaaknummer rechtbank Gelderland 263849 en 270328)
beschikking van 21 april 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G. Altena te Arnhem,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. van Rossum te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 juni 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen op 30 juli 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen op
10 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Altena van 22 januari 2016 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum (wijziging/vermeerdering verzoek);
- een journaalbericht van mr. Altena van 5 februari 2016 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Altena van 9 februari 2016 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Van Rossum van 9 februari 2016 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.2
De minderjarige [kind 1] (verder: [kind 1] ) heeft op 15 februari 2016 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 februari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [A] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 28 juni 2008 met elkaar gehuwd. Hun huwelijk van partijen is op
9 juni 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] (verder [kind 1] ) geboren op [geboortedatum] 2002, en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2004,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de echtscheiding uit tussen de partijen uitgesproken;
- bepaald dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal betalen
€ 1.615,- per maand en wel vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de man aan de vrouw dient te vergoeden een bedrag van € 2.680,20 ter
afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
- bepaald dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
- bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[kind 1] en [kind 2] telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw zal betalen € 451,- per
kind per maand, zulks met ingang van de dag van deze beschikking;
- als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld
dat voornoemde minderjarigen bij de man verblijven:
•een weekend per veertien dagen van zaterdag 18.00 uur tot maandagmorgen voor
school;
•één maal in de week op een doordeweekse avond tijdens het avondeten;
•één week in de zomervakantie, één week met Kerst en één week in de voor- of in de
najaarsvakantie, in onderling overleg;
- bepaald dat de onder 3.2, 3.3., 3.4, 3.5 en 3.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn
bij voorraad;
- wat meer of anders is verzocht afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de zorgregeling, de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie), de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] (hierna ook: kinderalimentatie) en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
4.2
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 maart 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de beslissing(en):
- dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal betalen € 1.615,- per maand – bij vooruitbetaling te voldoen – vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 451,- per kind;
- in verband met de vastgestelde regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken;
- dat het standpunt van de man met betrekking tot de schenkingen is verworpen, althans de
vrouw het bedrag ad € 57.386,59 niet aan de man hoeft te vergoeden/voldoen;
en de beslissing voor het overige, al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van gronden, in stand te laten, althans te bekrachtigen, en opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor zover de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud een bijdrage dient te voldoen, deze bijdrage te limiteren, primair tot een termijn van 3 jaar, subsidiair tot een termijn van 6 jaar en bij afwijzing van dit verzoek, de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen, primair binnen een termijn van 3 jaar, subsidiair binnen een termijn van 6 jaar;
2. een regeling vast te stellen ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat [kind 1] en [kind 2] bij de man verblijven, in een periode van twee weken viermaal tijdens het avondeten, al dan niet gevolgd door een overnachting, de aanvangstijden en verblijfsduur in nader overleg tussen partijen en in samenspraak met de kinderen te bepalen, een en ander onder de bepaling dat de vrouw de kinderen bij de man brengt en weer ophaalt, althans vast te stellen een regeling als het hof juist acht;
3. te bepalen dat de vrouw in het kader van door de man ontvangen schenkingen primair aan de man dient te vergoeden een bedrag ad € 69.445,--, subsidiair een bedrag ad € 34.722,50, meer subsidiair een bedrag ad € 19.454,-- te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van te wijzen beschikking, tot de dag der algehele voldoening.
4. de vrouw te veroordelen om al hetgeen de man ter uitvoering van de beschikking van de rechtbank Gelderland d.d. 24 maart 2015 tussen partijen gewezen, in verband met de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen en de bijdrage ten behoeve van de vrouw, aan de vrouw heeft voldaan, doch onder aftrek van hetgeen de man volgens de in deze procedure te wijzen beschikking aan de vrouw aan (onderhouds)bijdragen dient te voldoen, aan de man terug te betalen, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling.
4.3
Bij brief van 22 januari 2016 heeft de man zijn verzoek gewijzigd/vermeerderd in die zin dat de man verzoekt de bestreden beschikking in verband met de vastgestelde partner- en kinderalimentatie te vernietigen en de verzoeken in verband met die onderhoudsbijdragen zoals in eerste aanleg gedaan, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking alsnog af te wijzen, althans de hoogte van die bijdrage(n) vast te stellen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanig dat als het hof juist acht.
4.4
De vrouw is op haar beurt, naar het hof begrijpt, met één grief, in incidenteel hoger beroep gekomen. Die grief ziet op de zorgverdeling. De vrouw verzoekt
a. a) de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken althans deze af te wijzen;
b) de bestreden beschikking te wijzingen ten aanzien van de zorgregeling en als zorgregeling te bepalen:
- reguliere regeling: de kinderen zijn bij de man eenmaal per 14 dagen van zaterdag 18.00 uur tot zondag 21.00 uur na het eten, waarbij de vrouw de kinderen bij de man brengt en de man de kinderen bij de vrouw terug brengt,
- de reguliere regeling: de kinderen eten bij de man op één vaste avond per week vanaf 18.00 uur tot 21.00 uur (de man mag kiezen tussen maandag, woensdag of donderdag maar wel eenmalig), waarbij de vrouw de kinderen bij de man brengt en de man de kinderen bij de vrouw terug brengt,
- Eerste Kerstdag bij de man en oud en nieuw bij de vrouw;
- vakantieregeling: tijdens de overige vakanties loopt de reguliere regeling door met uitzondering van vakanties van vrouw met de kinderen en logeerpartijtjes van de kinderen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid BW, wordt verschaft.
5.2
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WvBRv) ten uitvoer kunnen worden gelegd.
5.3
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.4
Zowel de man als de vrouw hebben een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling. De man wil gezien zijn werk als zelfstandig ondernemer
- kortgezegd - een flexibele regeling. De vrouw wil juist duidelijkheid en daarom een vastgestelde regeling.
[kind 1] heeft tijdens het kindgesprek verklaard dat zij het liefst bij haar vader wil wonen. Ten aanzien van de omgangsregeling geeft zij aan dat zij het ene weekend een etmaal bij haar vader wil zijn en het andere weekend alleen een keer bij hem wil avondeten. Zij wil doordeweeks één keer bij haar vader eten en heeft geen voorkeur voor een dag in de week.
Ter mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat [kind 1] en [kind 2] zelfstandig van de moeder naar de vader kunnen fietsen, omdat de ouders redelijk dicht bij elkaar wonen. Dit betekent dat de kinderen zelfstandig naar hun vader kunnen gaan als zij daar op woensdag eten. Ten aanzien van het halen en brengen hoeft derhalve geen regeling te worden vastgelegd. Mocht de eetafspraak op woensdag niet kunnen doorgaan dan bespreken partijen op zondagavond dat de kinderen op donderdag bij de vader gaan eten. Gelet op de bezwaren van vader óf moeder tegen een eetafspraak op andere dagen stelt het hof de standaarddag vast op woensdag en indien dat niet mogelijk is op donderdag.
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de weekendregeling niet conform de bestreden beschikking wordt uitgevoerd en al op zondag eindigt. Ook heeft [kind 1] gezegd dat zij één overnachting in het weekend wil in plaats van de vastgelegde twee nachten. Het hof zal daarom een omgangsregeling vastleggen waarbij de kinderen het ene weekend van zaterdag tot zondag bij de vader verblijven en het andere weekend op zaterdagavond bij de vader eten.
5.5
Voorts zal het hof bepalen dat de reguliere regeling doorloopt tijdens de vakanties, nu de man tegen dat deel van het verzoek van de vrouw geen bezwaren heeft geuit. Het vastleggen van de regeling ten aanzien van de feestdagen, te weten Eerste Kerstdag bij de man en oud en nieuw bij de vrouw, is door beide partijen akkoord bevonden. Halen en brengen van de kinderen, voor zover nodig, is de verantwoordelijkheid van beide ouders. Het hof bepaalt daarom dat, voor zover nodig tijdens de reguliere omgangsregeling en de vakanties, de vrouw de kinderen bij de man brengt en de man de kinderen bij de vrouw terug brengt.
5.6
Ten overvloede overweegt het hof dat gebleken is dat partijen niet goed communiceren en de kinderen daar last van hebben. De raad heeft geadviseerd om hulp te zoeken, bijvoorbeeld via de methode “Kinderen uit de Knel”. Het hof gaat er van uit dat beide ouders zich ten volle zullen inzetten om middels begeleiding te komen tot verbetering van hun onderlinge verstandhouding als ouders van hun kinderen. Het verbeteren van de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen partijen is van het grootst mogelijke belang voor [kind 1] en [kind 2] .
Kinderalimentatie
Voorrang kinderalimentatie
5.7
Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt, hebben op grond van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Nu de bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen in geschil is, zal het hof allereerst beoordelen of en welke bijdrage de man dient te leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen, alvorens in te gaan op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
Ingangsdatum
5.8
De ingangsdatum voor de kinderalimentatie van 24 maart 2015 is niet in geschil.
Behoefte kinderen
5.9
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 1.445,- (op basis van het gezinsinkomen van € 6.020,- netto per jaar) is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht man
5.1
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.11
De man is geboren op [geboortedatum] 1969.
De man voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [C] Landschapsarchitect.
Uit de overgelegde stukken blijkt:
Jaarrekening 2014: netto omzet € 122.232 bedrijfsresultaat : € 54.566
Jaarrekening 2015: netto omzet € 128.440 bedrijfsresultaat: € 31.597
Voorts heeft de man een prognose 2016 met bijbehorende toelichting overgelegd. Hieruit blijkt een geprognotiseerde netto omzet van € 101.030 en een bedrijfsresultaat van € 33.592,-
5.12
Bij de bepaling van de draagkracht van een ondernemer gaat het - mede - om het vaststellen van een trend in de ontwikkeling van het resultaat. Het hof is daarom, anders dan de vrouw, van oordeel dat bij het bepalen van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van het resultaat zoals dat blijkt uit de jaarstukken 2014 en 2015 en de door de man overgelegde prognose 2016. De prognose welke in januari 2015 is opgemaakt ten aanzien van de rest van dat jaar is realistisch gebleken. Bij productie 8 heeft de man een door Finovion opgestelde prognose ten aanzien van 2016 overgelegd. Hierin is uitvoerig uiteengezet van welke uitgangspunten en aannames over 2016 wordt uitgegaan. Er is voorts een toelichting gegeven op de omzet, kosten, extra uitgaven en besparingen. Het hof acht de prognose ten aanzien van 2016 voldoende onderbouwd en reëel. Anders dan de vrouw acht het hof een aanpassing van de prognose niet nodig, nu mogelijke incidentele uitgaven wegvallen tegen incidentele besparingen. Het gemiddelde resultaat over 2014, 2015 en de prognose van 2016 leidt tot een gemiddeld resultaat van (€ 54.967 + € 31.665 +
€ 33.592) ÷ 3) = € 40.075.
5.13
Voorts houdt het hof rekening met de premie lijfrente van € 1.035,98 per jaar en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 7.178,65 per jaar zoals die blijken uit de stukken bij productie 10.
5.14
De man kan aanspraak maken op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De man heeft voorts recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Rekening houdend met vorenstaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man € 2.300,- per maand in 2015 en vanaf 1 januari 2016 en daarna € 2.342,- per maand.
5.15
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn NBI tot uitgangspunt nemen. De draagkracht voor 2015 wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)] en voor 2016 aan de hand van 70% [NBI - (0,3 NBI + € 890,-)], nu het NBI hoger is dan € 1.525 per maand. Dat betekent dat het draagkrachtloos inkomen van de man wordt vastgesteld op 30% van het NBI voor forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 875,- respectievelijk € 890,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het NBI resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.16
Aldus stelt het hof de draagkracht van de man vast op € 514,- per maand in 2015 en € 524,- per maand vanaf 1 februari 2016.
Draagkracht vrouw
5.17
De vrouw is geboren op [geboortedatum] 1967. Ze vormt samen met de kinderen van partijen een gezin.
De vrouw voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak [B] , een coachingspraktijk. De inkomsten bedroegen volgens de IB aangifte 2013 € 45.101. Over 2014 is nog geen aangifte gedaan. De vrouw stelt dat de inkomsten over 2015 nihil zijn.
De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. De vrouw heeft vanwege haar inkomsten uit onderneming recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
Tot 1 februari 2016 had de vrouw een inkomen lager dan € 1.525,- netto per maand, zodat haar draagkracht € 50,- per maand bedroeg.
Vanaf 1 februari 2016 heeft de vrouw een inkomen uit dienstbetrekking van € 1.575,- bruto per maand , te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Bij dit inkomen kan de vrouw aanspraak maken op een kindgebonden budget van € 5.040,- per jaar.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw vanaf 1 februari 2016 vast op € 2.114,-
5.18
Het hof neemt de bepaling van de draagkracht van de vrouw vanaf 1 februari 2016 NBI tot uitgangspunt. De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 890,-)], nu het NBI hoger is dan € 1.550,- per maand.
5.19
Het hof stelt de draagkracht van de vrouw van 24 maart 2015 tot 1 februari 2016 vast op € 50,- per maand en vanaf 1 februari 2016 op € 413,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.2
De behoefte van de kinderen bedraagt € 1.445,-. De draagkracht van de man en de vrouw bedraagt in 2015 en januari 2016 (€ 514 + € 50 =) € 564,- en vanaf 1 februari 2016 (€ 524 + € 413 =) € 937,-. Dat is onvoldoende om in de behoefte [kind 1] en [kind 2] te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Het hof stelt het eigen aandeel van de man vast op de hetgeen zijn draagkracht toe laat, te weten € 514,- per maand in 2015 en januari 2016 en vanaf 1 februari 2016 € 524,- per maand.
Zorgkorting
5.21
De kosten van de omgangsregeling / verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte van de kinderen, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de omgang / zorg, bij gemiddeld één dag per week 15%.
5.22
Gezien het tekort aan draagkracht (tot februari 2015 € 881,- en vanaf 1 februari 2016 € 508,-) is er geen ruimte om de zorgkorting in aanmerking te nemen
Partneralimentatie
Hoogte van de behoefte vrouw
5.23
De behoefte van de vrouw van € 2.745,- netto per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.
5.24
De vrouw stelt dat zij niet geheel in die behoefte kan voorzien en derhalve behoeftig is. De man betwist dat en voert aan dat zij haar parttime werk kan uitbreiden.
5.25
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
5.26
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling besproken blijkt dat de vrouw inkomen verwerft en vanaf 1 februari 2016 een dienstverband heeft voor 30 uren per week, waarmee zij € 1.575,- bruto per maand verdient. Zelfs als zij haar werkzaamheden tegen hetzelfde salaris zou uitbreiden naar een volledige werkweek, is dat bij lange na niet voldoende om in haar behoefte te voorzien. De vrouw is derhalve behoeftig en het verweer van de man faalt.
5.27
Op grond van artikel 1:157, vierde lid, BW is uitgangspunt dat de verplichting tot het betalen van partneralimentatie van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van voornoemd artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren.
Een zodanige rechterlijke limitering heeft een definitief karakter in die zin dat het de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde - behoudens het in artikel 1:401 lid 2 BW omschreven uitzonderlijke geval - definitief doet eindigen na afloop van de gestelde termijn. Daarom worden hoge eisen gesteld aan de stellingen die een verzoek tot limitering onderbouwen en aan de motivering van een daarop te nemen toewijzende beslissing. In het algemeen is vaststelling van partneralimentatie voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de partneralimentatie bepaalde termijn op voor hem/haar passende wijze in zijn/haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
5.28
Het hof ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om - zoals door de man is bepleit - de duur van de onderhoudsverplichting te limiteren tot een termijn van primair drie jaar en subsidiair zes jaar. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd waarom na drie dan wel zes jaren een definitief einde dient te worden gemaakt aan het recht van de vrouw op een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Ook overigens ziet het hof in de feiten en omstandigheden van het geval en het door de man aangevoerde geen grond voor limitering van de onderhoudsverplichting. Dit neemt niet weg dat de vrouw zich dient in te spannen om in haar eigen levensonderhoud en haar behoefte te voorzien.
Draagkracht van de man
5.29
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
5.3
Gelet op hetgeen overwogen onder 5.10 tot en met 5.16 ten aanzien van de draagkracht van de man en de door de man bij productie 10 onderbouwde lasten, heeft hij geen draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Terugbetalingsverplichtingen
5.31
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1001) overweegt het hof dat de rechter die beslist op een alimentatieverzoek in de regel behoedzaam gebruik dient te maken van zijn bevoegdheid om een onderhoudsverplichting met terugwerkende kracht vast te stellen dan wel te wijzigen, met name indien dat ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep (lees: het hof) en brengt met zich dat het hof heeft te beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met diens behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven, en dat de rechter, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap zal moeten geven in de motivering.
5.32
Daarin ligt besloten dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, zal moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard, waarbij de rechter niet afhankelijk is van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre van de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid kan worden gevergd dat deze het eventueel teveel ontvangene aan de onderhoudsplichtige terugbetaalt, is onder meer relevant in hoeverre de aan alimentatie ontvangen bedragen zijn verbruikt, in hoeverre daaraan behoefte bestond en voorts is ook het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling een relevante factor (vgl. HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:520).
5.33
Voor zover de man vanaf 24 maart 2015 tot heden meer kinderalimentatie heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 5.20 vermelde bijdrage, kan van de vrouw, gelet op omstandigheden van dit geval, hetgeen de vrouw daarover in haar verweer heeft aangevoerd, het feit dat met deze bedragen niet volledig in de behoefte van de kinderen werd en wordt voorzien, terwijl de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.
5.34
Voor zover de beslissing van het hof ertoe leidt dat de vrouw eventueel tot heden ontvangen partneralimentatie als onverschuldigd betaald aan de man zou moeten terugbetalen vanaf 9 juni 2015, overweegt het hof dat zij met ingang van de datum van de indiening van het hoger beroepschrift (op 18 juni 2015) rekening heeft kunnen houden met een mogelijke wijziging van de partneralimentatie. Daar komt bij dat de vrouw thans zelf inkomen geniet en volgens eigen verklaring ter mondelinge behandeling nog over een vermogen van ongeveer € 17.000,- beschikt. Tijdens de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat de man tot op heden de door de rechtbank bepaalde bijdrage, ondanks dat zijn draagkracht niet toereikend was, volledig heeft betaald. Hiertoe heeft hij vermogen uit zijn onderneming aangewend en hij stelt dat hij belang heeft bij terugbetaling van het teveel betaalde. Gelet op vorenstaande acht het hof het redelijk om van de vrouw te verlangen dat zij haar door haar opgebouwde vermogen geheel of gedeeltelijk aanwendt om daaruit de teveel ontvangen alimentatie aan de man terug te betalen. Het hof stelt daarom de partneralimentatie per 9 juni 2015 op nihil waarbij de vrouw het door de man eventueel teveel betaalde dient terug te betalen.
afwikkeling huwelijkse voorwaarden
5.35
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om te bepalen dat de vrouw aan hem in verband met door hem ontvangen schenkingen een bedrag van primair
€ 69.445,-, subsidiair € 34.772,50 en meer subsidiair € 19.454,- dient te vergoeden, heeft afgewezen. De vrouw voert verweer en stelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem stelde leningen tot een bedrag van € 69.445,- voor de eenvoudige gemeenschap van de woning zijn aangewend.
5.36
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de man onvoldoende inzichtelijke is gemaakt dat de door hem ontvangen schenkingen zijn aangewend ten behoeve van de eenvoudige gemeenschap. De herkomst van de bedragen die gebruikt zijn voor de betalingen voor de aanschaf en/of verbouwingen van de woning blijkt onvoldoende. Niet kan worden vastgesteld dat de geschonken bedragen niet ten eigen bate of ten behoeve van de onderneming zijn gebruikt.
5.37
Nu de man na betwisting van zijn stellingen deze onvoldoende heeft onderbouwd, komt het hof niet toe aan het geven van een bewijsopdracht.

6.De slotsom

In het principaal en incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels bekrachtigen en deels vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van partijen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat [kind 1] en [kind 2] :
- het ene weekend van zaterdag tot zondag bij de vader en het andere weekend op zaterdagavond bij de vader eten, de aanvangstijden en verblijfsduur in nader overleg tussen partijen en in samenspraak met de kinderen te bepalen;
- de kinderen op woensdagavond bij hun vader eten en zij daar zelfstandig naar toe gaan. Mocht de eetafspraak op woensdag bij de vader niet mogelijk zijn, zullen partijen op de voorafgaande zondagavond zonodig afspreken dat de kinderen op donderdag bij de vader gaan eten in plaats van op woensdag;
- Eerste Kerstdag bij de man en oud en nieuw bij de vrouw verblijven;
- tijdens de overige vakanties de reguliere regeling door loopt.
bepaalt de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding [kind 1] en [kind 2] in de periode van 24 maart 2015 tot 1 februari 2016 op € 257,- per kind per maand en vanaf 1 februari 2016 op € 262,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum 9 juni 2015 op nihil,
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
24 maart 2015 voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
B.F. Keulen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 21 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.