ECLI:NL:GHARL:2016:2477

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
200.173.019?01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een huurgeschil met betalingsproblemen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een incident ex artikel 351 Rv in een huurgeschil tussen appellante, een huurster, en Woonstichting Vechthorst, de verhuurder. Appellante heeft sinds mei 2012 een huurcontract voor een woning, maar heeft te maken gehad met betalingsproblemen en een huurachterstand. In eerste aanleg heeft de kantonrechter op 12 mei 2015 de huurovereenkomst ontbonden en appellante veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand. Appellante heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, omdat haar financiële situatie verbeterd is en zij zicht heeft op een nieuwe baan. Het hof heeft de belangen van appellante zwaarder laten wegen dan die van Vechthorst, vooral gezien de ernstige gevolgen van ontruiming voor appellante. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat het eerdere vonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte, maar heeft toch besloten de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. De kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.173.019/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 3801942 CV EXPL 15-494)
arrest van 29 maart 2016 in een incident ex art. 351 Rv in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. S.M. Carabain-Klomp, kantoorhoudend te IJhorst,
tegen
Woonstichting Vechthorst,
gevestigd te Nieuwleusen,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
Vechthorst,
advocaat: mr. Ph.H. Elzeman, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 12 mei 2015 van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Zwolle (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep (met producties) van 22 juni 2015, waarin de grieven zijn opgenomen;
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv (met producties).
2.2
De conclusie van de appeldagvaarding strekt in de hoofdzaak (samengevat) tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2015 en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Vechthorst, met veroordeling van Vechthorst in de kosten van beide procedures, uitvoerbaar bij voorraad. De vordering in het incident luidt: schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2015.
2.3
Vechthorst heeft (samengevat) geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, kosten rechtens.
2.4
Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover relevant voor de beoordeling in het incident - in het kort over het volgende.
3.2
[appellante] huurt sedert mei 2012 van Vechthorst de woning aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De huur bedraagt € 662,83 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3
In verband met een huurachterstand zijn partijen op 7 januari 2015 een betalingsregeling overeengekomen. Op genoemde datum bedroeg de betalingsachterstand van [appellante] € 1.666,63. De betalingsregeling hield in dat de lopende huurtermijnen stipt dienden te worden voldaan en dat [appellante] ter aflossing van de achterstand vóór het einde van elke maand € 400,- diende over te maken en het restant van € 466,63 voor het einde van april 2015.
3.4
Toen deze regeling werd overeengekomen, was de maandhuur over januari 2015 reeds achterstallig. Telefonisch zijn partijen op 12 januari 2015 overeengekomen dat [appellante] deze huurtermijn uiterlijk op 16 januari 2015 zou voldoen. [appellante] heeft deze betaling echter niet (tijdig) gedaan, met als gevolg dat de betalingsregeling is komen te vervallen. Vervolgens is Vechthorst op 19 januari 2015 overgegaan tot dagvaarding van [appellante] in eerste aanleg.
3.5
Vechthorst heeft in eerste aanleg ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door [appellante] gevorderd. Daarnaast heeft Vechthorst gevorderd betaling van € 2.329,46, vermeerderd met rente en kosten. De gevorderde geldsom betreft achterstallige huur tot en met 31 januari 2015 (€ 2.686,16) plus buitengerechtelijke incassokosten (€ 318,30) minus een betaling door [appellante] (€ 675,-).
3.6
In het vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2015, waarvan beroep, is de huurovereenkomst ontbonden en is [appellante] veroordeeld om tot ontruiming van de woning over te gaan binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is [appellante] veroordeeld tot betaling van € 2.686,16, zijnde de huurachterstand tot en met 30 april 2015, vermeerderd met € 662,83 per maand ingaande 1 mei 2015 tot aan de dag der ontruiming en verminderd met de bedragen die [appellante] na dagvaarding aan (de incassogemachtigde van) Vechthorst heeft voldaan, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente. [appellante] is verwezen in de proceskosten en de veroordelingen zijn door de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7
Bij exploot van 4 juni 2015 heeft Vechthorst het vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2015 aan [appellante] doen betekenen en haar bij brief van 12 juni 2015 de ontruiming van de woning aangezegd tegen 1 juli 2015.
3.8
[appellante] heeft een executiegeschil aanhangig gemaakt. Teneinde ontruiming van de woning te voorkomen, heeft [appellante] in kort geding gevorderd dat Vechthorst wordt verboden het vonnis van de kantonrechter ten uitvoer te leggen. Bij kort geding vonnis van 29 juni 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen.

4.De beoordeling

4.1
De vraag waar het in het onderhavige incident om gaat is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012), voorop dat bij de beoordeling van dergelijke incidentele vorderingen geldt:
( a) dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de executie,
( b) dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, en
( c) dat bij deze belangenafweging de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing moet blijven.
4.2
Nu bij de beoordeling van een incidentele vordering als hier bedoeld ook geldt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter, zal de incidenteel eiser aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, dan wel zal de incidenteel eiser aannemelijk hebben te maken dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
4.3
[appellante] heeft (samengevat) het volgende aan haar incidentele vordering ten grondslag gelegd. Vechthorst heeft de kantonrechter van onjuiste feiten voorzien door in de inleidende dagvaarding van 19 januari 2015 een huurachterstand op te voeren van € 2.686,16, terwijl die op dat moment door een fout in het overzicht en een betaling van [appellante] € 1.175,- minder bedroeg. Omdat de kantonrechter van de juistheid van de door Vechthorst gepresenteerde bedragen is uitgegaan, berust het vonnis van 12 mei 2015 op een onjuiste feitelijke grondslag. Ten tijde van de uitspraak had [appellante] de gehele betalingsachterstand reeds ingelopen, hetgeen [appellante] tijdens de procedure in eerste aanleg had kunnen aantonen indien de kantonrechter haar een
terme de graceex art. 7:280 BW had toegestaan. Verder heeft [appellante] aangevoerd dat zij de in januari 2015 afgesproken betalingsregeling niet kon waarmaken, omdat haar werkgever haar loon sinds november 2014 niet uitbetaalde. Indien [appellante] de woning moet ontruimen, ontstaat voor haar een noodsituatie. Een verhuizing kan [appellante] niet betalen en ze is gebonden aan de regio vanwege het contact met (onder meer) haar moeder. [appellante] zal een particuliere woning moeten huren, aangezien Vechthorst in de regio een monopoliepositie heeft en haar, [appellante] , vanwege overlast in het verleden niet langer als huurster wil. Een duurdere woning, in welke regio dan ook, kan [appellante] echter niet betalen. Sinds 27 april 2015 woont [appellante] 's voormalige levenspartner - die kampt met psychische- en verslavingsproblemen - niet langer in de woning, waarmee een oorzaak van overlast en betalingsproblemen is verdwenen. [appellante] krijgt hulp om haar financiën op orde te krijgen en heeft inmiddels zicht op een nieuwe parttime baan in de regio. In de gegeven omstandigheden dienen haar belangen zwaarder te wegen dan die van Vechthorst, aldus [appellante] .
4.4
Vechthorst heeft als verweer aangevoerd (samengevat) dat [appellante] reeds - zij het, tevergeefs - door middel van een kort geding heeft getracht uitstel van executie te krijgen. Het thans instellen van het onderhavige incident is in strijd is met de goede procesorde, omdat aldus dezelfde vordering zonder goede reden twee maal aan de rechter wordt voorgelegd. Vechthorst betwist de kantonrechter onjuist te hebben voorgelicht over de feiten. Terecht heeft de kantonrechter doorslaggevend geacht dat het betalingsgedrag van [appellante] al langere tijd onder de maat was. Dat er alsnog is betaald, maakt de tekortkomingen uit het verleden niet ongedaan. Volgens Vechthorst berust het vonnis waarvan beroep dan ook niet op een feitelijke of juridische misslag. Van een noodtoestand is volgens Vechthorst geen sprake, aangezien [appellante] volgens haar eigen stellingen inmiddels recht heeft op een WW-uitkering en een toeslag, zicht heeft op een nieuwe baan en zo nodig kan intrekken bij haar moeder.
4.5
Het hof overweegt als volgt. Het enkele feit dat [appellante] vergeefs getracht heeft in kort geding schorsing van de executie te bewerkstelligen, brengt niet mee dat de goede procesorde thans in de weg staat aan het instellen van de vordering ex artikel 351 Rv.
4.6
Naar het oordeel van het hof berust het beroepen vonnis niet op een feitelijke misslag in de zin van een vergissing in de feiten die zo evident is dat daaromtrent geen redelijke twijfel bestaat. Zoals Vechthorst terecht heeft opgemerkt, heeft de kantonrechter zijn beslissing om de huurovereenkomst te ontbinden niet (alleen) gebaseerd op de door Vechthorst gestelde cijfers over de betalingsachterstand van [appellante] . De kantonrechter heeft aangenomen dat de achterstand van [appellante] ten tijde van zijn uitspraak behoorlijk zou zijn ingelopen door betalingen die nog niet waren verwerkt in het overzicht van Vechthorst. Desalniettemin heeft de kantonrechter tot ontbinding besloten omdat [appellante] betalingsachterstanden heeft opgelopen over een tijdvak van circa twaalf maanden (maart 2014 - april 2015) in samenhang met de omstandigheden dat het betalingsgedrag van [appellante] vanaf het begin van de huurovereenkomst (mei 2012) te wensen overliet en dat [appellante] geen concreet zicht op verbetering van die situatie heeft geboden. Het beroepen vonnis steunt op essentiële onderdelen derhalve niet alleen op concrete gegevens over de betalingsachterstand van [appellante] . De vraag of - zoals [appellante] stelt, maar Vechthorst betwist - de kantonrechter van onjuiste bedragen is uitgegaan, kan daarom in het kader van dit incident onbesproken blijven, evenals de daarmee samenhangende - eveneens door [appellante] aan de orde gestelde vraag - of Vechthorst de kantonrechter onjuist heeft voorgelicht over de hoogte van de betalingsachterstand van [appellante] .
4.7
Voor zover [appellante] betoogt dat de kantonrechter (een) juridische misslag(en) heeft begaan, verwerpt het hof deze stelling. Van een juridische misslag is pas sprake wanneer het evident is dat het beroepen vonnis op een vergissing in het recht berust. Daarvan is nog geen sprake wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest. Aangezien de kans van slagen van het appel in beginsel buiten beschouwing blijft, kan bij de beoordeling van dit incident niet vooruit gelopen worden op de vraag of de beslissingen van de kantonrechter in appel in stand zullen blijven. In hetgeen door [appellante] is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om een uitzondering op dat beginsel aan te nemen.
4.8
Ten aanzien van de wederzijdse belangen overweegt het hof dat - voor zover het beroepen vonnis strekt tot betaling van een geldsom - het belang van Vechthorst bij voldoening door [appellante] in beginsel is gegeven (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688). Vechthorst heeft in het kader van dit incident niet betwist de stelling van [appellante] dat de huurachterstand ten tijde van het beroepen vonnis reeds was ingelopen, behoudens (een deel van) de met de invordering samenhangende kosten. [appellante] heeft met stukken onderbouwd dat de arbeidsovereenkomst met haar voormalige werkgever is ontbonden met ingang van 1 april 2015 en dat het achterstallige loon van totaal € 4.896,- netto in drie termijnen zal worden nabetaald. [appellante] heeft naar het oordeel van het hof aldus aannemelijk gemaakt dat haar betalingsproblemen (mede) zijn ontstaan door het achterwege blijven van loonbetalingen. Weliswaar bevindt deze oorzaak zich in haar risicosfeer, maar dat neemt niet weg dat deze omstandigheid hier mee kan wegen. Voorts heeft [appellante] met stukken onderbouwd dat zij met ingang van 1 april 2015 recht heeft op een WW-uitkering en - met ingang van 28 april 2015 - een toeslag op de WW-uitkering. Vechthorst heeft niet betwist dat [appellante] met dit (tamelijk vaste) inkomen in beginsel in staat moet zijn, zoals [appellante] stelt, de huur vanaf nu tijdig te voldoen. Vechthorst erkent voorts dat [appellante] hulp heeft om haar financiën op orde te krijgen en zicht heeft op een nieuwe (parttime) baan in de regio.
4.9
Gelet op de ernstige gevolgen die ontruiming van de woning voor [appellante] zal hebben, afgezet tegen het thans nog geringe belang van Vechthorst, ziet het hof voldoende grond voor het oordeel dat het belang van [appellante] bij schorsing van de tenuitvoerlegging dient te prevaleren boven het belang van Vechthorst bij executie van het beroepen vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2015. De vordering in het incident ex art. 351 Rv zal op na te melden wijze worden toegewezen.
4.1
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident ex art. 351 Rv
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2015;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 10 mei 2016voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 maart 2016.