In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 en 2009 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had in zijn aangiften voor deze jaren ziektekosten in aftrek gebracht, voornamelijk gerelateerd aan het gebruik van een CPAP-apparaat voor zijn slaap-apneu. De inspecteur van de Belastingdienst had de navorderingsaanslagen opgelegd op basis van nieuwe feiten die tijdens een onderzoek naar de aangifte 2010 aan het licht waren gekomen, waarbij belanghebbende niet in staat was om de hoogte van de opgevoerde ziektekosten aannemelijk te maken.
Het Hof oordeelt dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslagen heeft opgelegd, omdat er sprake was van een nieuw feit dat de navordering rechtvaardigde. Het Hof wijst het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel af, omdat de hoogte van de in aftrek gebrachte ziektekosten elk jaar varieerde en er geen sprake was van een constante situatie. Het Hof concludeert dat de inspecteur niet onterecht heeft gehandeld en vermindert de navorderingsaanslagen tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.320 voor 2008 en € 25.159 voor 2009. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.