Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [appellant],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
heeft vanaf 1979 gewerkt bij het bedrijf [... 2]. Van 1 juli 2004 tot 11 juli 2012 heeft hij deze eenmanszaak als eigenaar geëxploiteerd. In juni 2013 heeft [appellant] de echtelijke woning verlaten en heeft hij naar eigen zeggen bij familie en kennissen gelogeerd. Vervolgens heeft [appellant] vanaf januari 2014 in opvanghuizen in [plaatsnaam] en [woonplaats] verbleven. Sinds december 2015 heeft hij weer een eigen woning.
Vanaf juni 2015 heeft [appellant] als vrijwilliger gewerkt. Sinds augustus 2015 verricht hij via het UW-bedrijf Utrecht betaald werk als schoonmaker. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij in elk geval tot eind augustus 2016 als schoonmaker werkzaam kan blijven.
maakt sinds mei 2014 gebruik van budgetbeheer bij de Tussenvoorziening. Zijn leefgeld bedraagt € 60,- per week.
Tot deze schuldenlast behoren onder meer twee schulden aan de Belastingdienst van
€ 21.113,01 en € 967,-, een schuld aan [... 3], [... 4] en [... 5], [... 6] (de verhuurders van het voormalige bedrijfspand van [appellant], hierna: de verhuurders) van € 20.153,80en een schuld aan Zilveren Kruis Achmea van € 9.277,50.
Uit de toelichting van de schuldhulpverlener van [appellant] blijkt dat er geen reële poging is ondernomen om tot een minnelijke regeling te komen, nu er in het geheel geen aanbod aan de schuldeisers is gedaan. Ter beoordeling staat volgens de rechtbank derhalve of uit de toelichting blijkt dat een minnelijke regeling geen kans van slagen heeft. De mededeling dat een schuldeiser, met een vordering die een omvangrijk deel van de schuldenlast uitmaakt, niet heeft gereageerd en er geen andere adresgegevens bekend zijn, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Volgens de rechtbank valt niet in te zien waarom [appellant] geen aan het adres van de deurwaarder gericht aanbod heeft kunnen doen. Nu de omvang van de vordering op basis van het vonnis bekend is, is volgens de rechtbank de berekening van het percentage van voldoening dat kan worden aangeboden geen probleem. Ook kan in dat aanbod richting de andere crediteuren rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat op deze vordering uiteindelijk niet hoeft te worden uitgekeerd, waardoor het percentage van voldoening hoger wordt. Ten slotte staat volgens de rechtbank ook de mogelijkheid van het treffen van een dwangakkoord, met openbare oproep, voor [appellant] open.
Het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dient op grond van artikel 285 lid 1 aanhef en onder f van de Faillissementswet (hierna: Fw) vergezeld te gaan van een met redenen omklede verklaring waarin is vermeld dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijk-heden de verzoeker beschikt. De verklaring dient te zijn afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar; het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een gemeentelijke
kredietbank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening of aan krachtens artikel 48 lid 1 aanhef en onder d van de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck) aangewezen personen.
Over de achtergrond van het stellen van dit vereiste heeft de Hoge Raad in zijn arrest van
13 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:589) het volgende overwogen:
”Met deze eis is beoogd te bewerkstelligen dat professionele schuldhulpverlening plaatsvindt voordat een beroep op de schuldsaneringsregeling kan worden gedaan (Kamerstukken II 1996-1997, 22 969, nr. 133a). Is de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling gedaan door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1, aanhef en onder c, Wck, dan kan de verklaring door die persoon of instelling worden afgegeven (HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8056, NJ 2011/31).
“
(..) Echter kunnen wij geen correct en accuraat aanbod doen aan de crediteuren zoals beschreven in verklaring ex art. 285 lid 1f Fw. buiten gemeenschap van goederen. Verdere onderbouwing waarom er geen aanbod wordt gedaan staat beschreven in de rapportage schuldbemiddelaar betreffende het minnelijke traject; buiten gemeenschap van goederen: “Daar er geen contactgegevens te achterhalen zijn van 1 schuldeiser ([... 3], [... 4] en [... 5], [... 6]) kan er geen saneringsvoorstel worden gedaan zonder de andere schuldeisers te benadelen. De hoogte van de vordering (€ 20.153,80) is zeer bepalend voor de verdeling van de afloscapaciteit.”
Ter zitting in hoger beroep is door en namens [appellant] onder meer aangevoerd dat met name [... 1] erg actief is geweest om met het oog op het aanschrijven van de verhuurders een adres te achterhalen. Op de naar het laatst bekende adres van de verhuurders gestuurde brief is volgens [... 1] geen reactie gekomen, terwijl de deurwaarder van de verhuurders schriftelijk heeft laten weten dat het dossier (met betrekking tot de huurzaak) is gesloten en is teruggegeven aan de opdrachtgever. Verder zijn de gemeente Utrecht en de gemeente Almere, zonder succes, benaderd en is geprobeerd de verhuurders op te sporen via het raadplegen van google en linked-In. [... 1] heeft (uiteindelijk) contact opgenomen met de ‘helpdesk WSNP’. Omdat het aanschrijven van schuldeisers van [appellant] volgens deze helpdesk in feite neerkomt op een fictief minnelijk voorstel, is het advies gegeven om een minnelijk traject achterwege te laten en om rechtstreeks een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen. Dit laatste heeft [appellant] ook gedaan.
4.De beslissing
14 december 2015.
10 maart 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.