In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 10 december 2012 de heffing van rechten voor de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart heeft gehandhaafd. Belanghebbende had op 29 september 2011 een aanvraag ingediend bij de gemeente Roermond, waarvoor rechten van € 43,75 zijn geheven. Na bezwaar en een ongegrondverklaring door de rechtbank, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit hof heeft op 2 mei 2014 de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar de Hoge Raad heeft deze beslissing op 27 maart 2015 weer vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het geschil draait om de vraag of de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet is overschreden. Belanghebbende stelt dat dit het geval is, terwijl de heffingsambtenaar dit ontkent. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de ramingen van de baten en lasten en dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. De heffingsambtenaar heeft aangetoond dat de geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor de Legesverordening 2011 in overeenstemming zijn met de wetgeving.
De uitspraak van het hof bevestigt dat de heffing van rechten voor de aanvraag van een identiteitskaart rechtmatig is en dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.