Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 360,- opgelegd ter zake van “als weggebruiker buiten noodzaak over de vluchtstrook of vluchthaven rijden”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 december 2013 om 16:52 uur op de E314 te Nuth.
2. De gemachtigde heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand heeft gelaten. Volgens de gemachtigde heeft de officier van justitie verzuimd hem een termijn te verlenen voor het indienen van gronden tegen de sanctie. De gemachtigde baseert zijn standpunt op jurisprudentie van het hof. Volgens de gemachtigde is er voorts twijfel blijven bestaan over de vraag of de gedraging (verwijtbaar) is verricht.
3. Uit het dossier blijkt het volgende.
In zijn beroepschrift d.d. 10 maart 2014, gericht tegen de inleidende beschikking, heeft de gemachtigde onder meer aangevoerd:
"Cliënt is het niet eens met de aan hem opgelegde sanctie en stelt daartegen beroep in op nader aan te voeren gronden. Thans kan door mij nog niet de rechtmatigheid van de genoemde beschikking worden beoordeeld. Voorshands betwist ik namens cliënt dat hij de overtreding heeft begaan en betwist ik de rechtmatigheid van de gebruikte opsporingsmethode(n). Voordat ik de rechtmatigheid van de beschikking kan beoordelen zal ik namens cliënt nadere stukken opvragen bij de instantie die ik daarvoor geschikt acht.
Na ontvangst van die stukken ben ik in de gelegenheid om, zo die er zijn, gronden aan te voeren tegen genoemde beschikking. Ik verzoek u mij daarvoor een termijn te verlenen." De gemachtigde heeft aan het eind van het beroepschrift gevraagd om toezending "al dan niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur" van het zaakoverzicht en de foto's van de gedraging.
De CVOM heeft het zaakoverzicht op 21 maart 2014 naar de gemachtigde gezonden en zijn verzoek om documenten die niet in het bezit van de CVOM doorgezonden naar de Politie Limburg-Zuid.
De officier van justitie heeft het beroep van de gemachtigde bij beschikking van
17 september 2014 ongegrond verklaard. De motivering van die beslissing is op 2 april 2014 naar de gemachtigde gezonden.
4. Uit het voorgaande blijkt dat de officier van justitie de gemachtigde op diens verzoek het zaakoverzicht heeft toegezonden. Beginselen van zorgvuldige procesvoering brengen mee dat de officier van justitie de gemachtigde, zoals in het beroepschrift was verzocht, daarbij in de gelegenheid had dienen te stellen naar aanleiding daarvan binnen een daartoe te stellen termijn nadere gronden aan te voeren. Uit het dossier blijkt niet dat de officier van justitie daaraan heeft voldaan. Dat de gemachtigde, door het tijdsverloop tussen de toezending van het zaakoverzicht en het nemen van de beslissing op het beroep, feitelijk die gelegenheid wel heeft gehad, doet daar niet aan af.
5. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen, en het beroep van de gemachtigde tegen de opgelegde sanctie beoordelen.
6. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik zag dat de bestuurder met een geschatte snelheid van 50 km/h over een afstand van m. over de vluchtstrook reed. Nadat deze bestuurder was staande gehouden toonde deze de noodzaak hiervan niet aan. Soort weg: autosnelweg. Verklaring betrokkene: ik reed erover om door te kunnen rijden.”
8. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Daaraan doet niet af dat de verbalisant geen opgave heeft gedaan van zijn schatting van de afstand die over de vluchtstrook is gereden. Doorslaggevend is immers de omstandigheid dat dit zonder noodzaak is gebeurd.
Nu de gemachtigde slechts twijfel heeft opgeworpen aangaande de vraag of de gedraging (verwijtbaar) is verricht en in dat verband geen specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot nader onderzoek noopten, en uit het dossier zulke feiten en omstandigheden evenmin blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
9. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
10. Nu de beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd zal het hof ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding toekennen van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De gemachtigde heeft de volgende proceshandelingen verricht: indiening van een beroepschrift en een nadere toelichting in hoger beroep en indiening van een beroepschrift bij de kantonrechter. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt, gelet op artikel IV, vierde en vijfde lid, van de Regeling indexering bedragen Algemene wet bestuursrecht, Besluit proceskosten bestuursrecht en Wet griffierechten burgerlijke zaken, € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (= licht) toe. Gelet daarop zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 612,50 = ([2,5 x € 490,-] x 0,5).