Uitspraak
Raap Beheer,
1.[geïntimeerden] ,
[geïntimeerden],
2. [geïntimeerde 2] ,
[geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
“bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
3.De vaststaande feiten
Voor zover randnummer 21 van de appeldagvaarding de verholen grief bevat dat de voorzieningenrechter de feiten niet volledig heeft weergegeven overweegt het hof dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
Het hof zal dan ook uitgaan van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten. Deze komen, aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder nog als onweersproken is komen vast te staan, op het volgende neer.
"Artikel 1
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- terbeschikkingstelling van een bedrag van € 500.000,- en te verstaan dat deze terbeschikkingstelling zal plaatshebben als volgt:
- partijen openen een bankrekening ten name van 'VOF [geïntimeerden] ', welke als
met veroordeling van Raap Beheer in de kosten.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat voormelde terbeschikkingstelling zal plaatshebben door voldoening van het bedrag van € 500.000,- op voormelde depotrekening. Raap Beheer is in de kosten van de procedure veroordeeld. De overige vorderingen van [geïntimeerden] zijn afgewezen.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief 10is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerden] voldoende spoedeisend belang bij hun vordering hebben.
ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
€ 500.000,-. Vast staat dat de voor de bouw benodigde omgevingsvergunning op 14 juli 2015 aan [geïntimeerden] is verleend en op 9 september 2015 onherroepelijk is geworden. Eveneens staat vast dat aan hen ten behoeve van het project een subsidie is verleend van
€ 100.000,- onder een tweetal voorwaarden, te weten
1) de financiering van het investeringsproject dient binnen drie maanden na verzending van de verleningsbeschikking (verzenddatum 21 oktober 2014) zeker gesteld te zijn en
2) het project dient binnen twee jaar na de verleningsbeschikking (uiterlijk 21 oktober 2016) gerealiseerd te zijn.
Aan de eerste voorwaarde werd in januari 2015 door het sluiten van de in het geding zijnde overeenkomst van geldlening voldaan.
Om aan de tweede voorwaarde te kunnen voldoen en het project tijdig te kunnen realiseren is genoemd bedrag van € 500.000,- nodig. Zonder dat bedrag kan de bouw niet tijdig worden gestart en afgerond en komt de subsidie te vervallen. Daarmee is het spoedeisend belang van [geïntimeerden] bij hun vordering tot ter beschikkingstelling van het bedrag van € 500.000,- gegeven. De stelling van Raap Beheer dat niet gebleken is dat [geïntimeerden] in de zomer van 2015 alsnog hebben getracht financiering bij een derde te verkrijgen, kan – wat daarvan ook zij – niet afdoen aan het spoedeisende belang van [geïntimeerden] om nakoming te vragen van de geldleningsovereenkomst die zij met Raap Beheer hadden gesloten. In zoverre faalt grief 10.
wijzevan ter beschikkingstelling en de daarop gestelde dwangsom. [geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord uiteen gezet dat genoemde voorzieningen praktisch niet uitvoerbaar bleken, reden waarom zij in een tweede kort geding een gewijzigde vordering hebben ingesteld. Die vordering is bij vonnis van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2015 toegewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen (r.o. 6.9 slot) dat hij er vanuit gaat [geïntimeerden] de onderdelen 5.2 en 5.3 van het dictum van het vonnis van 30 september 2015 niet verder zullen executeren.
Gelet daarop hebben [geïntimeerden] geen spoedeisend belang meer bij de in het dictum van het vonnis van 30 september 2015 onder 5.2 en 5.3. genoemde voorzieningen. Deze zullen daarom alsnog worden afgewezen. Bij de onder 5.4 toegewezen dwangsom hebben zij evenmin nog belang, laat staan spoedeisend belang.
In zoverre slaagt de grief.
grief 1, die is gericht tegen de door de voorzieningenrechter in het dictum sub 5.2, 5.3 en 5.4 gegeven beslissingen.
grieven 2 tot en met 4richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Raap Beheer de overeenkomst van geldlening rechtsgeldig heeft ontbonden. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
€ 500.000,-. Daartegenover staat de verplichting van [geïntimeerden] tot het in termijnen terugbetalen van de lening, met rente, en het verschaffen van zekerheid in de vorm van hypotheek op de op de door [geïntimeerden] aan te kopen grond aan de [adres] . Een directe verplichting tot aanschaffen van die grond is evenwel in de overeenkomst van geldlening niet opgenomen. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen impliceert de verplichting tot hypotheekstelling de aankoop van de grond en – zo voegt het hof toe - de verwerving daarvan, maar daaruit vloeit nog niet voort dat de verwerving van de grond als zodanig een verplichting is die [geïntimeerden] op zich genomen hebben ten behoeve van Raap Beheer, laat staan dat deze verplichting in de tijd vooraf zou dienen te gaan aan de verplichting van Raap Beheer tot het ter beschikking stellen van de uit te lenen geldsom aan [geïntimeerden] .
Uit de aard van de overeenkomst en de redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat niet terstond nakoming kan worden gevorderd, ook al is niet (expliciet) een tijd voor de nakoming bepaald (zie ook de conclusie van de AG bij genoemd arrest).
Zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen kan de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vergelijk: ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
leverennadat de omgevingsvergunning was verleend.
Genoemde vergunning is op 14 juli 2015 verleend en op 9 september 2015 onherroepelijk geworden. De ingebrekestelling die Raap Beheer op 1 juni 2015 zond en waarbij een termijn van twee weken werd gesteld voor de eigendomsoverdracht van de grond, was dan ook prematuur en de gestelde termijn te kort. Weliswaar liet de vergunningverlening langer op zich wachten dan partijen hadden gehoopt, maar gesteld noch gebleken is dat dat aan [geïntimeerden] te wijten was. [geïntimeerden] zijn naar het voorlopig oordeel van het hof door de ingebrekestelling van 1 juni 2015 niet in verzuim komen te verkeren en de overeenkomst is niet rechtsgeldig ontbonden.
grief 9, die gegrond is op de stelling dat de overeenkomst is ontbonden, stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen.
grieven 5 tot en met 8zijn gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat de bodemrechter het beroep van Raap Beheer op dwaling zal honoreren en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Raap Beheer erkent dat hij een kopie van de subsidiebeschikking heeft ontvangen. Daaruit bleek dat er nog geen omgevingsvergunning was aangevraagd. Voor zover Raap Beheer heeft gedwaald over het tijdstip waarop die vergunning alsnog zou worden verleend, betrof dat een uitsluitend toekomstige omstandigheid, waarop een beroep op dwaling niet kan worden gegrond (art.6:228 lid 2 BW). Voor zover Raap Beheer zich (in de appeldagvaarding sub 77) beroept op een contact in maart 2015 waarbij men zou hebben aangegeven ‘snel los’ te zullen zijn, overweegt het hof dat dat contact niet van belang is voor de beoordeling van het beroep op dwaling, omdat dat contact plaatsvond nadat de overeenkomst al was gesloten.
Grief 11houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het restitutierisico niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering.
[geïntimeerden] ter beschikking te stellen.
wijst de vordering af;
veroordeelt Raap Beheer in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerden] op € 5.160,- aan verschotten en op € 3.895,- aan salaris voor de advocaat;