In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 3 juli 2012 de aanslag in het rioolrecht van de gemeente Nijmegen voor het jaar 2008 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd zonder belanghebbende te horen, wat door belanghebbende als schending van de hoorplicht werd aangevoerd. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd voor de mondelinge behandeling, maar dat hij niet is verschenen. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende over de hoorplicht en het gelijkheidsbeginsel beoordeeld. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om belanghebbende te horen, omdat deze in zijn bezwaarschrift niet had aangegeven gehoord te willen worden. Daarnaast oordeelt het Hof dat de heffing van rioolrecht niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de heffingsmaatstaven, zoals de WOZ-waarde, legitiem zijn. Het Hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep beoordeeld en komt tot de conclusie dat deze is overschreden. Belanghebbende krijgt een schadevergoeding van € 2.500 toegewezen voor de immateriële schade die hij heeft geleden door deze overschrijding. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bevestigd.