ECLI:NL:GHARL:2015:919

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
200.158.899-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging vonnis in civiele zaak tussen appellant en N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Overijssel aan de orde. De appellant, die een combiverzekering had afgesloten bij N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de verzekeraar wegens een registratie van zijn persoonsgegevens in het Centraal Informatiesysteem (CIS) na beschuldigingen van verzekeringsfraude. De rechtbank had de vordering van de appellant toegewezen, maar de verzekeraar heeft in hoger beroep de uitvoerbaarheid van het vonnis aangevochten.

De appellant vorderde in het incident dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis van 9 september 2014 zou worden geschorst, omdat hij meende dat het vonnis juridische misslagen bevatte die zijn procespositie hadden geschaad. Het hof overwoog dat de verklaringen voor recht in het bestreden vonnis niet uitvoerbaar zijn en dat de appellant geen belang had bij de schorsing van deze verklaringen. Wat betreft de veroordeling tot betaling van een bedrag aan de verzekeraar, oordeelde het hof dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van juridische misslagen die schorsing rechtvaardigden.

Het hof concludeerde dat de belangen van de verzekeraar bij tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder wogen dan die van de appellant. De incidentele vordering tot schorsing werd afgewezen, en de zaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven in de hoofdzaak. De beslissing over de kosten van het incident werd gereserveerd voor de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.899/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 2667169 CV EXPL 14-154)
arrest van de eerste kamer van 10 februari 2015
in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, eiser in het incident
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. T.P. Boer, kantoorhoudend te Arnhem,
tegen
N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij,
gevestigd te Oudkarspel,
geïntimeerde, verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Noordhollandsche,
advocaat: mr. J. van Rhijn, kantoorhoudend te Alkmaar.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 9 september 2014 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, hierna: de kantonrechter.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep tevens inhoudende incidentele vordering tot schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring ex artikel 351 Rv,
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv.
2.2
Vervolgens heeft Noordhollandsche de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"
DAT UW GERECHTSHOF BIJ ARREST IN INCIDENT:
- bepaalt dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring, opgenomen in het dictum onder 5.4 van het vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 9 september 2014, en daarmede de executie, onmiddellijk zal worden geschorst tot Uw Gerechtshof in de hoofdzaak in deze kwestie een (eind)arrest heeft gewezen;
- NH 1816 te veroordelen in kosten van dit incident.
- Na bepaling van een arrest in incident de zaak terug te verwijzen naar de rol voor het nemen van Memorie van Grieven in de 'hoofdzaak'".

3.De feiten, het geschil en de beslissingen in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak - samengevat - om het volgende.
3.2
Met ingang van 24 mei 2011 heeft [appellant] via zijn tussenpersoon een combiverzekering (autoverzekering, opstalverzekering, inboedelverzekering en een WA-verzekering) afgesloten bij Noordhollandsche.
3.3
Noordhollandsche heeft bij brief van 15 februari 2013 aan [appellant] meegedeeld dat zij tot de conclusie is gekomen dat sprake is van verzekeringsfraude door [appellant], waaraan door haar gevolgen worden verbonden. In deze brief heeft Noordhollandsche onder meer aan [appellant] bericht dat zij melding zal maken van zijn persoonsgegevens in het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen (CIS) voor een periode van 8 jaar. CIS bewaart verzekeringsgegevens voor verzekeringsmaatschappijen en gevolmachtigd agenten.
3.4
[appellant] heeft Noordhollandsche in kort geding gedagvaard en gevorderd dat Noordhollandsche zal overgaan tot verwijdering van de registratie van zijn persoonsgegevens uit het CIS-register. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft deze vordering bij vonnis van 1 augustus 2013 toegewezen. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
3.5
Noordhollandsche heeft ter voldoening aan voormeld vonnis van 1 augustus 2013 de registratie van de persoonsgegevens van [appellant] uit het CIS-register verwijderd.
3.6
Noordhollandsche heeft vervolgens de onderhavige bodemzaak aanhangig gemaakt.
3.7
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 9 september 2014 de vorderingen van Noordhollandsche toegewezen en voor recht verklaard dat de CIS-registratie van Noordhollandsche, zoals gemotiveerd bij voormelde brief van 15 februari 2013, rechtmatig was alsmede dat het Noordhollandsche vrijstaat om die CIS-registratie weer te laten plaatsvinden. Daarnaast is [appellant] veroordeeld om een bedrag van € 11.899,45 (opgebouwd uit onderzoekskosten en een aan [appellant] gedane verzekeringsuitkering), te vermeerderen met wettelijke rente, aan Noordhollandsche (terug) te betalen.

4.De beoordeling in het incident

4.1
[appellant] heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst. [appellant] heeft zich erop beroepen dat het bestreden vonnis meerdere juridische misslagen bevat die hem aanzienlijk in zijn processuele en juridische positie hebben geschaad in de procedure in eerste aanleg. Volgens hem heeft de kantonrechter een cruciaal juridisch aspect miskend door te overwegen dat de rechter zich niets hoeft aan te trekken van een voorlopige voorziening, wat schorsing van de uitvoerbaarheid rechtvaardigt. Verder is hem geen ruimte gegeven zijn standpunt en persoonlijk relaas tijdens een comparitie toe te lichten. Dat was volgens [appellant] wel nodig geweest, omdat deze zaak in de visie van [appellant] complexe aangelegenheden betreft die nadere inlichtingen behoeven en waar de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland tot een geheel ander oordeel is gekomen op basis van dezelfde feiten en omstandigheden. [appellant] heeft verzocht om zijn stellingen ter comparitie nader toe te lichten welk bewijsaanbod zonder enige motivering is gepasseerd. De keuze om hier geen comparitie na antwoord, waar [appellant] om heeft verzocht, te gelasten is volgens hem in het licht van deze procedure een juridische misslag. Door Noordhollandsche toe te staan te reageren op zijn conclusie van dupliek en vervolgens hem niet de mogelijkheid te geven op die reactie opnieuw te reageren heeft het hem aan het recht van hoor en wederhoor ontbroken. [appellant] is geschaad in zijn verdediging tegen forse vorderingen die met deze veroordeling een enorm effect sorteren op zijn dagelijkse leven in al zijn aspecten, aldus nog steeds [appellant].
4.2
Noordhollandsche heeft verzocht de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis af te wijzen, met veroordeling van [appellant] uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het incident. Partijen hebben volgens haar over en weer zonder beperking de gelegenheid gehad hun standpunt in twee termijnen uiteen te zetten, wat zij over en weer ook hebben gedaan. [appellant] heeft onvoldoende gesteld dat er sprake is van juridische misslagen, en heeft bovendien niet gesteld dat deze misslagen klaarblijkelijk zijn, aldus Noordhollandsche.
4.3
Het hof overweegt allereerst dat het bestreden vonnis een verklaring voor recht bevat dat de CIS-registratie rechtmatig was en een verklaring voor recht dat het Noordhollandsche vrijstaat om die CIS-registratie weer te laten plaatsvinden. Nu deze verklaringen voor recht naar hun aard niet voor executie vatbaar zijn, zijn deze ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad verklaard (vergelijk Hoge Raad 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5360). Omdat executie van de verklaringen van recht niet mogelijk is heeft [appellant] in zoverre geen belang bij zijn incidentele vordering tot schorsing van de executie van het bestreden vonnis.
4.4
Wat betreft de gevorderde schorsing van de executie van de eveneens in het bestreden vonnis vervatte veroordeling tot betaling aan Noordhollandsche van voormeld bedrag van € 11.889,45 met rente, overweegt het hof als volgt.
4.5
Bij de beantwoording van de vraag of er voldoende grond bestaat voor schorsing van deze veroordeling in het bestreden vonnis op de voet van artikel 351 Rv stelt het hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5012 voorop dat bij de beoordeling van dergelijke incidentele vorderingen geldt:
( a) dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de executie,
( b) dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, en
( c) dat bij deze belangenafweging de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing moet blijven.
4.6
In het kader van de hier te maken belangenafweging dient voorop te staan dat aan Noordhollandsche als executant krachtens het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden vonnis in beginsel de bevoegdheid toekomt dit vonnis te executeren niettegenstaande het ingestelde appel. Waar het op aankomt is of het belang aan de zijde van [appellant] zodanig zwaar weegt dat Noordhollandsche misbruik maakt van haar bevoegdheid indien zij tot tenuitvoerlegging overgaat. De tenuitvoerlegging kan worden geschorst indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder andere het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.7
In artikel 257 Rv is bepaald dat beslissingen bij voorraad geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale. Dit artikel richt zich tot de rechter, die van het bodemgeschil kennis neemt, en stelt slechts de regel dat deze rechter door de - voorlopige - beslissingen van de voorzieningenrechter niet gebonden is (vergelijk Hoge Raad 10 januari 1958, ECLI:NL:HR:1958:AG2024 en Hoge Raad 11 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1262). De rechtsoverweging in het bestreden vonnis dat volgens artikel 257 Rv de beslissing in kort geding geen nadeel mag toebrengen aan het bodemgeschil en dat dit betekent dat de kantonrechter het onderhavige geschil dient te beslissen zonder zich iets aan te trekken van de voorlopige voorziening, is in lijn met deze vaste rechtspraak en bevat geen klaarblijkelijke juridische misslag.
4.8
Het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op hoor en wederhoor is neergelegd in artikel 19 Rv. Daarin is bepaald dat de rechter partijen over en weer in de gelegenheid stelt hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Verder geldt dat het aan partijen is om te beoordelen of de gegevens of bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming te worden betrokken nopen tot een reactie (vergelijk Hoge Raad 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882).
4.9
Het gelasten van een comparitie na antwoord is een discretionaire bevoegdheid van de rechter. De kantonrechter heeft partijen in plaats daarvan de gelegenheid geboden voor repliek en dupliek, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 132 lid 1 Rv. Niet voldoende gesteld of gebleken is dan ook dat hier door het achterwege laten van een comparitie na antwoord het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden en dat aldus sprake is van een klaarblijkelijke juridische misslag die schorsing van de executie van het bestreden vonnis rechtvaardigt.
4.1
Van het passeren van een bewijsaanbod van [appellant] door het niet gelasten van een comparitie na antwoord is geen sprake.
4.11
Dat [appellant] niet in de gelegenheid is geweest op voormelde akte van Noordhollandsche te reageren levert evenmin een schending van het beginsel van hoor en wederhoor op.
4.12
Partijen hebben hun standpunten ieder in twee conclusies uiteengezet. [appellant] behoefde niet ambtshalve nog de gelegenheid te worden gegeven tot een reactie op de akte van Noordhollandsche van 5 augustus 2014 houdende uitlating producties, welke akte op verzoek van Noordhollandsche is genomen naar aanleiding van de door [appellant] bij conclusie van dupliek van 8 juli 2014 overgelegde producties.
4.13
Gezien het vorenstaande heeft [appellant] onvoldoende gesteld om op grond daarvan te kunnen concluderen dat het bestreden vonnis op een klaarblijkelijke juridische misslag berust waardoor executie niet zou kunnen worden aanvaard, noch is het hof hiervan anderszins gebleken.
4.14
[appellant] heeft voor het overige zijn belangen bij schorsing van de executie van het bestreden vonnis niet voldoende onderbouwd. Dat het bestreden vonnis een enorm effect sorteert op zijn dagelijkse leven, heeft hij niet op enigerlei wijze aannemelijk gemaakt en is op zich ook onvoldoende grond voor schorsing.
4.15
Het belang van Noordhollandsche bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis staat daarentegen genoegzaam vast.
4.16
De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.17
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
4.18
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor voortprocederen (memorie van grieven).
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering af;
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 17 maart 2015voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant].
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, G. van Rijssen en B.J.H. Hofstee is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
10 februari 2015.